Duitsland Quiz

1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Van boven naar beneden is de Duitse vlag:

A
Zwart – goud - rood
B
Zwart – rood - goud
C
Goud – rood - zwart
D
Rood – zwart - goud

Slide 2 - Quiz

Nederlands
Deutsch

Slide 3 - Question de remorquage


Wat is de hoofdstad van Duitsland?

A
Köln
B
Hamburg
C
Berlin
D
München

Slide 4 - Quiz


Hoeveel inwoners heeft Duitsland?

A
Ongeveer 10 miljoen
B
Ongeveer 40 miljoen
C
Ongeveer 80 miljoen
D
Ongeveer 150 miljoen

Slide 5 - Quiz

Wie is/was niet getrouwd met een Duitser?

A
Koningin Juliana
B
Prinses Beatrix
C
Koningin Wilhelmina
D
Koning Willem-Alexander

Slide 6 - Quiz

Met welke munt betaalde men vroeger in Duitsland (voor de euro dus)?
A
Mark
B
Frank
C
Pond
D
Schilling

Slide 7 - Quiz

Kartoffelsalat
Flammkuchen
Maultaschen
Lebkuchen
Kaiserschmarren
Bratwurst

Slide 8 - Question de remorquage

Wat is geen Duitse stad?
A
Stuttgart
B
Wenen
C
Aachen
D
Hamburg

Slide 9 - Quiz

Waar staat de Brandenburger Tor?
A
Bremen
B
Hamburg
C
Bonn
D
Berlijn

Slide 10 - Quiz

Der Pullover
Die Socken
Die Schuhe
Die Hose

Slide 11 - Question de remorquage

Wat zei de Amerikaanse President J.F. Kennedy? Ich bin ein ………?



A
Frankfurter
B
Berliner
C
Hamburger
D
Wiener

Slide 12 - Quiz


Wie is er geen Duitser?

A
Heidi Klum
B
Angela Merkel
C
Mario Gomez
D
Arnold Schwarzenegger

Slide 13 - Quiz


Wat is geen Duitse automerk?

A
Audi
B
Porsche
C
Volkswagen
D
KIA

Slide 14 - Quiz


Bij welke Duitse club heeft Arjan Robben gespeeld?
A
FC Kaiserlautern
B
HSV Hamburg
C
Schalke 04
D
Bayern München

Slide 15 - Quiz


Hoeveel buurlanden heeft Duitsland?
A
Acht
B
Neun
C
Zehn
D
Sieben

Slide 16 - Quiz

Hoe noem je een mobieltje in het Duits?
A
Das Telefon
B
Das Ding
C
Die Mobil
D
Das Handy

Slide 17 - Quiz


Wat antwoord jij op: 'Wie alt bist du?'
A
Ich heiße Tina
B
Ich bin zwölf, dreizehn, vierzehn...
C
Ich wohne in Winterswijk

Slide 18 - Quiz

.... heißt du?
..... Telefonnummer hast du?
.... bleibst du nicht?
....ist er gekommen?
..... wohnst du?

Wo

Warum

Welche

Wie

Wann

Slide 19 - Question de remorquage

Wat betekent de eerste letter op de Duitse kentekenplaat?
A
Hoe oud de auto is
B
Hoeveel BTW betaald moet worden
C
Uit welk stad de auto komt van de eigenaar

Slide 20 - Quiz


Der Tag vor dem Sonntag heißt....?
A
Montag
B
Mittwoch
C
Samstag
D
Freitag

Slide 21 - Quiz

Je antwoord op de vraag: Heb je broers/zussen?
A
Er hat braune Augen.
B
Mein Bruder ist 14 Jahre alt.
C
Sie hat blonde Haare.
D
Ich habe zwei Brüder.

Slide 22 - Quiz


Vertaal: Was nimmst du?
A
Eet smakelijk!
B
Wat neem jij?
C
Wat wil je drinken?
D
Neem jij een toetje?

Slide 23 - Quiz

Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het Nederlandse persoonlijk voornaamwoord
ik
jij
hij
zij e.v.
wij
jullie
het
u
zij
ich
ihr
er
es
wir
du
sie e.v
Sie
sie

Slide 24 - Question de remorquage

Willkommen bij het vak Duits

Slide 25 - Diapositive