49. Thema 5, week 3 Toets

• Taal
• Basisschool
• Groep 8

woorden met wonen

Alle meubels bij elkaar noem je .....

1. het sanitair
2. het meubilair
3. eigen haard is goud waard
4. binnenshuis

woorden met vroeger

1. 
2. 
3. 

de geallieerden

het verzet

de barak

onderduiken

bevrijden

de schuilkelder

woorden met richting

1. 
2. 
3. 

1. oneindig
2. respectievelijk
3. rechtstreeks
4. zigzaggen

Lesdoel 1

Ik weet hoe ik het voltooid deelwoord schrijf van gewone en samengestelde werkwoorden

Voltooid deelwoord zwak werkwoord

* schrijf ge- op

* zet de ik-vorm  TT erachter

* Zit de letter van de stam van het werkwoord in 't ex-kofschip

ja - t

nee - d

Wat is het voltooid deelwoord van :
branden

Wat is het voltooid deelwoord van :
klappen

Het voltooid deelwoord van
aanzetten

Lesdoel 2

Ik kan de persoonsvorm, het onderwerp, gezegde, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en de bepaling van plaats en bepaling van tijd in een zin benoemen.

1

2

3

4

5

De ouders

hebben

flensjes

gebakken

voor ons.

onderwerp

gezegde

bepaling van tijd

lijdend voorwerp

meewerkend voorwerp

De kinderen

hebben

gisteren

ijsjes

gekocht

voor hun opa en oma.

lesdoel

Ik weet wat de voltooide en onvoltooide tijd is en kan een zin in de voltooide of onvoltooide tijd zetten.

De kinderen hebben een toren gebouwd.
Is dit de:

1. voltooide tijd
2. onvoltooide tijd

De jongen bouwde een toren.
Is dit de:

1. voltooide tijd
2. onvoltooide tijd

Jan heeft bij zijn opa gelogeerd.
Is dit de:

1. voltooide tijd
2. onvoltooide tijd

1. 
2. 
3. 

1. 
2. 
3. 

LESDOEL 4

Ik kan een aanwijzend voornaamwoord herkennen en gebruiken in een zin.

 

Aanwijzend voornaamwoord

Een aanwijzend voornaamwoord geeft precies aan wie of wat je bedoelt.

Die computer

Deze tafel

Dat boekje

Dit kopje

Ver weg of dichtbij:

Wanneer iets dichtbij ligt, gebruik je het aanwijzend voornaamwoord deze of dit.

 

Wanneer iets verder weg ligt, gebruik je het aanwijzend voornaamwoord die of dat.

aan het werk

 Thema 5, week 3
Toets