Maandag 17.05.21

Montag, den 17.05.21
1. Logo.de - Worum geht es in dieser Sendung; Fasse 2 Themen kurz zusammen. 10 Sätze pro Thema. Achte auf die Grammatik
2. Werbung
3. Besprechen der Grammatik Blätter 
3. Was Weißt du noch über die Fälle - kurze Wiederholung
1 / 42
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Montag, den 17.05.21
1. Logo.de - Worum geht es in dieser Sendung; Fasse 2 Themen kurz zusammen. 10 Sätze pro Thema. Achte auf die Grammatik
2. Werbung
3. Besprechen der Grammatik Blätter 
3. Was Weißt du noch über die Fälle - kurze Wiederholung

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Lien

Was passiert in dieser Werbung? 

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Vidéo

Het les- en huiswerk

Slide 5 - Diapositive

m
v
o
mv
1.
der große Mann
ein großer Mann 
2.
3.
4.
Vul de tabel met de naamvallen aan; De der- en de ein- Groep
Vergeet niet de bijvoeglijke naamwoorden erbij te schrijven; bijv. der große Mann

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Welk trucje kan je gebruiken om de uitgangen van de bijvoeglijke naamwoorden te onthouden?

Slide 8 - Diapositive

Welke voorzetsels horen bij de 3de naamval?

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Ergänze die Tabelle mit den richtigen Formen des Personalpronomens.
1e 
3e
4e
ich
du
er
wir
ihr
Sie

Slide 11 - Diapositive

Welke voorzetsels horen bij de 4de naamval?

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Welche Wechselpräpositionen gibt es?
Wann kommt nach einer Wechselpräposition der Dativ und wann der Akkusativ? 

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Lien

Slide 19 - Lien

Bilde 5 eigene Sätze mit einer Wechselpräposition.

Slide 20 - Question ouverte

Bilde 5 Sätze mit einem Wort aus dem Kasten
ergeben; die Rechnung; herstellen; betragen; der Erfolg; das Produkt; tätig; Geld verdienen; die Bank; der Preis; sich lohnen; das Praktikum; erhöhen; gründen; die Zusammenarbeit

Slide 21 - Question ouverte

Welches Wort suche ich? Die richtigen Antworten findest du im Kasten. Wähle ein Wort aus.

Slide 22 - Diapositive

Ich habe viele Aufträge bekommen, ich muss dringend ......
die Steuer ; die Gründung; grundsätzlich; im Büro; die Bedingung; neue Mitarbeiter einstellen

Slide 23 - Question ouverte

1. Ich bin jeden Tag  _________.

2. Jeder muss  dem Staat _______         bezahlen. 

3. __________ von dieser Schule war im Jahre 1956 

4. Wenn ich in einer Firma viel einkaufe, bekomme ich ein Produkt ______
grundsätzlich
im Büro
umsonst
die Gründung 
die Steuer
Einnahmen

Slide 24 - Question de remorquage

Ik ken de theorie en de woordjes voor de toets
😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Sondage

Übersetze ins Niederländische
1. Aldi is in principe voordelig. 
2. Een goede firma waardeer de goede samenwerking. 
3. Mein oude vader heeft een kleine zaak geopend. 
4. De sollicitant  blijkt goed te  zijn.
5. De goede producent wisselt van bedrijf.

Slide 26 - Diapositive

Übersetze ins Niederländische
1. Aldi ist grundsätzlich günstig.
2. Eine gute Firma schätzt die gute Zusammenarbeit. 
3. Mein alter Vater hat ein kleines Geschäft eröffnet. 
4. Der Bewerber bewährt sich. 
5. Der gute Hersteller wechselt den Betrieb. 

Slide 27 - Diapositive

Wat hoort bij welke naamval? sleep het juiste antwoord naar het vakje met de naamval
1e naamval
3e naamval
4e naamval
onderwerp
meewerkend voorwerp
lijdend voorwerp

Slide 28 - Question de remorquage

sleep het voorzetsel naar de juiste naamval 
4e naamval
3e naamval

aus

durch

für

bei

mit

gegen

zu

ohne
 
um

von

nach

Slide 29 - Question de remorquage

met welke vraag vind je het onderwerp in de zin?
timer
1:00

Slide 30 - Question ouverte

met welke vraag vind je het lijdend voorwerp in een zin?
timer
1:00

Slide 31 - Question ouverte

meewerkend voorwerp
timer
1:00

Slide 32 - Question ouverte

de persoonlijke vnw leer je in een trio.
hoe goed ken je de trio's al?
allemaal--bijna allemaal--deels
😒🙁😐🙂😃

Slide 33 - Sondage

1e naamval

onderwerp
3e naamval
meewerkend voorwerp
4e naamval
lijdend voorwerp

dir

du

dich

ihr

euch

euch

Slide 34 - Question de remorquage

1e naamval

onderwerp
3e naamval
meewerkend voorwerp
4e naamval
lijdend voorwerp
ich
mich

mir
sie
ihr

sie

Slide 35 - Question de remorquage

1e naamval

onderwerp
3e naamval
meewerkend voorwerp
4e naamval
lijdend voorwerp

ihn
er
ihm

wir

uns

uns

Slide 36 - Question de remorquage

1e naamval

onderwerp
3e naamval
meewerkend voorwerp
4e naamval
lijdend voorwerp
sie/Sie
ihnen/
Ihnen
sie / Sie

Slide 37 - Question de remorquage

Slide 38 - Diapositive

Wie is Vincent? Wie is Linda? 
wat kom je te weten over deze 2 personen? 

Slide 39 - Diapositive

Slide 40 - Vidéo

Was hast du heute gelernt?

Slide 41 - Question ouverte

Hausaufgaben
Lerne für die Prüfung

Slide 42 - Diapositive