BNW + reg.ww -er

Het bijvoeglijk naamwoord
Doelen:
-Ik weet wat het bijvoeglijk naamwoord is in het Nederlands en in het Frans
- Ik weet hoe ik het bijvoeglijk naamwoord moet aanpassen naar het zelfstandig naamwoord in het Frans

1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Het bijvoeglijk naamwoord
Doelen:
-Ik weet wat het bijvoeglijk naamwoord is in het Nederlands en in het Frans
- Ik weet hoe ik het bijvoeglijk naamwoord moet aanpassen naar het zelfstandig naamwoord in het Frans

Slide 1 - Diapositive

Welke Franse bijvoeglijke naamwoorden ken je al?

Slide 2 - Question ouverte

Hoe heet het bijvoeglijk naamwoord in het Frans ?
A
le pronom
B
l'adjectif qualificatif
C
le sujet
D
le verbe

Slide 3 - Quiz

De meeste Franse bijvoeglijke naamwoorden staan _______ het zelfstandig naamwoord.
timer
0:20
A
voor
B
achter

Slide 4 - Quiz

Plaats van het bijvoeglijk naamwoord
In het Frans staat het bijvoeglijk naamwoord er meestal achter.

Maar:
Rangtelwoorden staan vóór het zelfstandig naamwoord.
Ook de volgende bijvoeglijke naamwoorden staan altijd vóór het zelfstandig naamwoord.
vieux/vieille, bon, beau, jeune, joli, gros(se), mauvais, nouveau, grand, petit, long(ue), haut

Slide 5 - Diapositive

Het bijvoeglijk naamwoord in het Frans dat bij een mannelijk zelfstandig naamwoord in het meervoud hoort krijgt een extra ?
A
e
B
s
C
-
D
es

Slide 6 - Quiz

Het bijvoeglijk naamwoord staat in het Frans voor het zelfstandig naamwoord.
A
ja
B
nee
C
dat hangt van het bijv. nw. af
D
dat hangt van het zelfst.nwd. af

Slide 7 - Quiz

Vul de correcte vorm in van het bijvoeglijk naamwoord tussen haakjes..

(intéressant) Les livres (m) _______________ .

Slide 8 - Question ouverte

Vul de correcte vorm in van het bijvoeglijk naamwoord tussen haakjes.

(rose) Un papillon (m) ______________ .

Slide 9 - Question ouverte

Vul de correcte vorm op de juiste plek in van het bijvoeglijk naamwoord tussen haakjes (Let op bij de hoofdletter en punt).

(bon) La ________ note ___________ .

Slide 10 - Question ouverte

Zet de zin in de correcte vorm (Let op bij de hoofdletter en punt).

Les garçons (m) heureux.

Slide 11 - Question ouverte

Zet de zin in de correcte vorm (Let op bij de hoofdletter en punt).

(vert) Le pantalon de Tim est _______________ .


Slide 12 - Question ouverte

Zet de zin in de correcte vorm (Let op bij de hoofdletter en punt).

(mooie) Elle a de______________ chaussures (v) _______________ .


Slide 13 - Question ouverte

Zet het bijvoeglijk naamwoord dat tussen haakjes staat in de juiste plaats in de zin (Let op bij de hoofdletter en punt).

(préféré) Mc Solar est mon_________________ chanteur ______________ .

Slide 14 - Question ouverte

Snap je de vorm van het bijvoeglijk naamwoord in het Frans nu?
A
Ja, ik snap het helemaal
B
Ik snap de basisregel, maar moet de uitzonderingen nog even leren.
C
Ik snap het wel, maar kan het nog niet zelf toepassen.
D
lk snap er nog niet veel van en ga alles nog een keer bekijken

Slide 15 - Quiz

Ik begrijp het bijvoeglijk naamwoord in het Frans.
😒🙁😐🙂😃

Slide 16 - Sondage

Er zijn 3 groepen regelmatige werkwoorden in het Frans:


- Regelmatige werkwoorden die eindigen op -er
- Regelmatige werkwoorden die eindigen op -ir
- Regelmatige werkwoorden die eindigen op -re

Slide 17 - Diapositive

Hoe maak je de stam bij de regelmatige werkwoorden?

Slide 18 - Question ouverte

Het regelmatige werkwoord op -er

Slide 19 - Diapositive

Je
tu
Il
elle
nous
vous
ils
elles
- e
-ons
- es
-ent
-ent
-ez
- e
- e

Slide 20 - Question de remorquage

Vertaal:
(donner) jullie geven

Slide 21 - Question ouverte

Vertaal:
(habiter) Jij woont

Slide 22 - Question ouverte

Vertaal:
(chanter) Zij zingt

Slide 23 - Question ouverte

Vertaal:
(regarder) Ik kijk

Slide 24 - Question ouverte

Vertaal: (parler) Zij praten
A
Elle parle
B
Elles parlent
C
Nous parlons
D
Ils parlont

Slide 25 - Quiz

Vertaal:
(chercher) Wij zoeken
A
Nous cherchons
B
On cherchons
C
Vous cherchez
D
On cherche

Slide 26 - Quiz