Ontleden B, K, GT.

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t, havo
• Leerjaar 2

Wat ga je herhalen?

Basis; werkwoordelijk gezegde, persoonsvorm, onderwerpp

Kader+ Lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp.

Mavo+ bijwoordelijke bepaling.

 

Wat weet je nog ?

In welke volgorde moet je een zin ontleden?

1. onderwerp, persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde, meewerkend voorwerp, lijdend voorwerp
2. onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, bijwoordelijke bepaling, persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde
3. werkwoordelijk gezegde, persoonsvorm, onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, bijwoordelijke bepaling
4. onderwerp, persoonsvorm, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, bijwoordelijke bepaling

In welke volgorde moet je een zin ontleden?

1. onderwerp, persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde, meewerkend voorwerp, lijdend voorwerp
2. onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, bijwoordelijke bepaling, persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde
3. werkwoordelijk gezegde, persoonsvorm, onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, bijwoordelijke bepaling
4. onderwerp, persoonsvorm, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, bijwoordelijke bepaling

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.

1. waar
2. niet waar

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.

1. waar
2. niet waar

Door de zin van tijd te veranderen vind je de persoonsvorm.

1. Juist
2. Niet juist

Hoe vind ik het onderwerp in een zin?

Welke vraag stel je om het onderwerp te vinden?

1. Wie /wat+pv?
2. Wie/wat +wg?

Het onderwerp is altijd een persoon.

1. goed
2. fout

De persoonsvorm hoort altijd bij het werkwoordelijk gezegde.

1. goed
2. fout

Check of je het hebt begrepen. Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin?
Een jury nomineerde haar eerste dichtbundel voor de NPS-Cultuurprijs

1. Een jury
2. haar eerste dichtbundel
3. NPS-Cultuurprijs

Mijn moeder heeft mijn oma een nieuwe jas gegeven.
mijn oma =

1. onderwerp
2. meewerkend voorwerp
3. lijdend voorwerp
4. bijwoordelijke bepaling

Gisteren heeft de directeur een lezing gehouden.
gisteren =

1. onderwerp
2. meewerkend voorwerp
3. lijdend voorwerp
4. bijwoordelijke bepaling

Mijn moeder heeft mijn oma een nieuwe jas gegeven.
mijn oma =

1. onderwerp
2. meewerkend voorwerp
3. lijdend voorwerp
4. bijwoordelijke bepaling

Benoem de zinsdelen - Waarom wil mijn oma [altijd] een zoen hebben?

1. Ondewerp
2. Lijdend voorwerp
3. Meewerkend voorwerp
4. Bijwoordelijke bepaling

Benoem de zinsdelen. - De docent Nederlands gaf de leerling [een negen] op zijn toets.

1. Persoonsvorm
2. Onderwerp
3. Lijdend voorwerp
4. Meewerkend voorwerp

Benoem de zinsdelen - [Gisteren] werd de kampioen gehuldigd op het stadhuis.

1. Onderwerp
2. Lijdend voorwerp
3. Meewerkend voorwerp
4. Bijwoordelijke bepaling

Benoem de zinsdelen - Loop volgend jaar [de marathon van New York].

1. Onderwerp
2. Lijdend voorwerp
3. Meewerkend voorwerp
4. Bijwoordelijke bepaling

Wat is in de volgende zin het meewerkend voorwerp?
- de postbezorger overhandigde de klant de bestelling

1. De postbezorger
2. De klant
3. De bestelling
4. Er is geen meewerkend voorwerp

werkwoord vervoegen verleden tijd.

Kies het juiste werkwoord:

"De directeur ... het gebouw."

1. verlaadt
2. verlaad
3. verlaat

Kies het juiste werkwoord:

"Het vliegtuig ..."

1. land
2. landt
3. lant

Kies het juiste werkwoord:

"Het vliegtuig ..."

1. land
2. landt
3. lant

Zet de zin in de verleden tijd:
"Ik haast me naar het werk."

1. Wat is een zwak werkwoord?

1. een werkwoord dat niet van klank verandert in de verleden tijd
2. een werkwoord dat wel van klank verandert in de verleden tijd
3. een werkwoord dat wel van klank verandert in de tegenwoordige tijd
4. een werkwoord dat niet van klank verandert in de tegenwoordige tijd

Schrijf de persoonsvorm op in verleden tijd enkelvoud.
RUIKEN

1. ruik
2. rook
3. ruiken
4. roken

Schrijf de persoonsvorm op in verleden tijd enkelvoud.
RUSTEN

1. rust
2. ruste
3. rustten
4. rustte

Schrijf de persoonsvorm op in verleden tijd enkelvoud.
KRABBEN

1. krab
2. krabte
3. krabde
4. krabtde

1. Wat is een zwak werkwoord?

1. een werkwoord dat niet van klank verandert in de verleden tijd
2. een werkwoord dat wel van klank verandert in de verleden tijd
3. een werkwoord dat wel van klank verandert in de tegenwoordige tijd
4. een werkwoord dat niet van klank verandert in de tegenwoordige tijd