NN1 Blok 4 les 14 ww-spelling TT (herhalen)

1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive


Ik zit klaar voor de les:

  • Mijn spullen liggen op tafel (boek, pen, papier, laptop).
  • Mijn telefoon zit in de telefoontas
  • Mijn oortjes zitten in mijn tas.
  • Mijn jas hangt aan de kapstok.
  • Ik heb geen pet of capuchon op.
  • Ik heb geen eten of drinken meer bij mij.

Slide 2 - Diapositive

Pak je laptop en:

  1. Ga naar Lesson Up en log in
  2. Pak je digitale boek Oorlogsgeheimen erbij
  3. Leg je schrift op tafel
  4. start ook SOM op

Slide 3 - Diapositive

NN1 blok 4 les 14
ww-spelling TT

Slide 4 - Diapositive


Deze les:
  • Even oefenen tt, vt en vd
  • Herhalen ww-spelling TT
  • Lezen in Oorlogsgeheimen
  • Oefenen met het werkblad
  • Evalueren hoe de les ging

Slide 5 - Diapositive


Terugblik:

Hoe zat het ook maar weer met de tegenwoordige tijd en de verleden tijd?

Slide 6 - Diapositive

Wat betekent tegenwoordige tijd?

Slide 7 - Question ouverte

De auto strandt langs de snelweg.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 8 - Quiz

Joris en Ellen hebben met elkaar gedanst.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 9 - Quiz

Loes vierde haar verjaardag in het zwembad.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 10 - Quiz

De jongen redde de hond.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 11 - Quiz

Het heeft vannacht verschrikkelijk gestormd en geregend.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 12 - Quiz


Lesdoel:


Aan het eind van de les weet je weer hoe je werkwoorden in de tegenwoordige tijd (TT) vervoegt

Slide 13 - Diapositive

Werkwoordspelling tegenwoordige tijd (TT) stappenplan:

1.  Wat is de stam van het werkwoord? 
    (De stam = hele werkwoord -en)
2.  Moet de ik-vorm iets aangepast worden?
     Bijvoorbeeld: bukken >> bukk >> ik buk
      of: slapen >> slap >> ik slaap
3.  Dan zijn er 3 opties:
  1.     Ik-vorm: ik ........ + ............ jij
  2.     Iemand anders: Ik-vorm +t
  3.     Meer mensen: hele werkwoord

Slide 14 - Diapositive

weigeren :
Ik ... te gehoorzamen.
A
weiger
B
weigert
C
weigerdt
D
weigeren

Slide 15 - Quiz

weigeren :
De hond ... te gehoorzamen.
A
weigert
B
weigerd
C
weigerdt
D
weigeren

Slide 16 - Quiz

weigeren :
Wij ... te gehoorzamen.
A
weigert
B
weigerd
C
weigerdt
D
weigeren

Slide 17 - Quiz

houden :
Ik .... van spruitjes.
A
houd
B
hout
C
houdt
D
houden

Slide 18 - Quiz

houden :
Jake ... niet van spruitjes
A
houd
B
hout
C
houdt
D
houden

Slide 19 - Quiz

lachen
Ik ... om de clown.

Slide 20 - Question ouverte

lachen
De kleuter ... om de clown.

Slide 21 - Question ouverte

liggen
De appel ... in de fruitschaal.

Slide 22 - Question ouverte

snijden
Ik ... de groenten in kleine stukjes.

Slide 23 - Question ouverte

snijden
Mijn moeder ... de groenten in kleine stukjes.

Slide 24 - Question ouverte

We starten met het lezen van hoofdstuk 15 (De doos)
(pak je digitale boek erbij)

Slide 25 - Diapositive

Aan de slag 
met de opdracht!

Het werkblad staat in SOM, 
je schrijft de antwoorden op 
in je schrift


timer
1:00

Slide 26 - Diapositive

Huiswerk:


Maak het werkblad ww-spelling TT af

Slide 27 - Diapositive


Wat was het lesdoel?
  1. Hoe vind je de stam van een werkwoord?
  2. Welke 3 opties zijn er bij het vervoegen van werkwoorden                               in de tegenwoordige tijd (TT)?

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive

Huiswerk nakijken
Zijn er nog vragen over het huiswerk?


Leg je huiswerk nu klaar op tafel!

Slide 30 - Diapositive

Leeshuiswerk nakijken
 Je hebt hoofdstuk 13 gelezen.

Even kort de 5W + H vragen...
de woordenschat woorden

Slide 31 - Diapositive


Lesdoel:
Ik kan/weet:
  • uitleggen welke gevoelens het lezen van een verhaal mij geven
  • mijn gevoelens verwoorden en uitleggen in een kort verhaaltje

Slide 32 - Diapositive

Leeshuiswerk
 Je hebt hoofdstuk 12 gelezen.
  • Welk gevoelens geeft dit hoofdstuk jou? Kies twee verschillende gevoelens uit onderstaand lijstje. 
  • Leg met 2 argumenten uit waarom dit hoofdstuk jou deze gevoelens geeft. 
  • Geef bij elk argument ook een voorbeeld dat je uit het hoofdstuk haalt.

Lijstje: Blij, opgelucht, tevreden, enthousiast. Verdriet, medelijden, bedroefd, depressief, ongelukkig. Angstig, ongerust, bezorgd, nerveus. Boos, geïrriteerd, verontwaardigd, woedend. Verbaasd, verrast, gechoqueerd. Afschuw.

Minimaal half A4tje






Slide 33 - Diapositive