2TH Werkwoorden Les 3

Regelmatige werkwoorden
Les 3

Le passé composé
De voltooid tegenwoordige tijd
1 / 47
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 47 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Regelmatige werkwoorden
Les 3

Le passé composé
De voltooid tegenwoordige tijd

Slide 1 - Diapositive

Schrijf in het kort op wat je nog weet van de vorige lessen
(présent + imparfait).

Slide 2 - Question ouverte

Geef een voorbeeld in het Nederlands van le passé composé.

Slide 3 - Question ouverte

Le passé composé
In deze les gaan we de passé composé herhalen.
We doen dat met de regelmatige werkwoorden die eindigen op
 -ER
-IR
-RE

Slide 4 - Diapositive

Twee delen
Om de passé composé te maken, heb je twee delen nodig:

Ik heb gewerkt
Jij hebt gekozen                                                              Het blauwe werkwoord is het
Wij hebben gewacht                                                      hulpwerkwoord

Hij is gevallen                                                                     Het rode werkwoord is het 
Zij zijn gebleven                                                                voltooid deelwoord
Jullie zijn vertrokken

Slide 5 - Diapositive

Hulpwerkwoord
Als je goed naar de vorige dia hebt gekeken, heb je gezien dat er 2 verschillende hulpwerkwoorden zijn.

Slide 6 - Diapositive

Welke hulpwerkwoorden zijn er?

Slide 7 - Question ouverte

Maak het rijtje van avoir.

Slide 8 - Question ouverte

Maak het rijtje van être.

Slide 9 - Question ouverte

Voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord maak je als volgt:

donner (geven)          - er     + é    = donné (gegeven)

choisir (kiezen)          - ir      + i      = fini (gekozen)

attendre (wachten) - re     + u     = attendu (gewacht)

Slide 10 - Diapositive

Twee delen (met avoir)
De twee delen vertaal je dan zo:

Ik heb gewerkt                                      J' ai travaillé
Jij hebt gekozen                                  Tu as choisi
Wij hebben gewacht                           Nous avons attendu

Let op: je moet de rijtjes van de hulpwerkwoorden dus ook kennen!

Slide 11 - Diapositive

Vertaal:
Wij hebben gegeten (manger)

Slide 12 - Question ouverte

Vertaal:
Zij hebben ontmoet (rencontrer)

Slide 13 - Question ouverte

Vertaal:
Hij heeft gelopen (marcher)

Slide 14 - Question ouverte

Vertaal:
Jij hebt gekozen (choisir)

Slide 15 - Question ouverte

Vertaal:
Jullie hebben gestraft (punir)

Slide 16 - Question ouverte

Vertaal:
Zij heeft ingevuld (remplir)

Slide 17 - Question ouverte

Vertaal:
Hij heeft gebeten (mordre)

Slide 18 - Question ouverte

Vertaal:
Wij hebben verkocht (vendre)

Slide 19 - Question ouverte

Vertaal:
Jij hebt verloren (perdre)

Slide 20 - Question ouverte

Twee delen (met être)
Bij de vorige uitleg zag je alleen het hulpwerkwoord avoir, nu gaan we verder met het hulpwerkwoord être

Je hebt nog steeds twee delen nodig, namelijk het hulpwerkwoord en het voltooid deelwoord. 

Maar als être je hulpwerkwoord is, komt er een uitgang achter het voltooid deelwoord.

Slide 21 - Diapositive

Hulpwerkwoord = être
Onderwerp = vrouwelijk + e
Onderwerp = meervoud + s


Ik ben vertrokken           = je suis parti (e)
Jij bent vertrokken         = tu es parti (e)
Hij is vertrokken              = il est parti                                            Je zet de e of s tussen 
Zij is vertrokken               = elle est partie                                     haakjes als je niet
Wij zijn vertrokken          = nous sommes parti (e) s               weet of het onderwerp
Jullie zijn vertrokken      = vous êtes parti (e) s                          mannelijk of vrouwelijk
U bent vertrokken           = vous êtes parti (e)                            is.
Zij (m) zijn vertrokken     = ils sont partis
Zij (v) zijn vertrokken       = elles sont parties

Slide 22 - Diapositive

Avoir of être?
Hoe weet je nu wanneer je avoir of être moet gebruiken? 
We hebben een rijtje          gemaakt van de werkwoorden die met être vervoegd worden.

Maar de Fransen hebben iets slims bedacht, namelijk het huis van être: alle werkwoorden die je in een huis kunt plaatsen worden met être vervoegd.

Daarnaast worden wederkerende werkwoorden (die met se (se laver, se tromper, se raser) ervoor) ook met être vervoegd.
aller = gaan
venir = komen
arriver = aankomen
partir = vertrekken
entrer = binnenkomen
sortir = uitgaan
monter = naar boven gaan
descendre = naar beneden gaan
rester = blijven
tomber = vallen
naître = geboren worden
mourir = sterven
rentrer = thuiskomen
retourner = terugkeren
revenir = terugkomen
devenir = worden

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Vidéo

Slide 25 - Diapositive

Wat is het hulpwerkwoord van
PARLER?
A
être
B
avoir

Slide 26 - Quiz

Wat is het hulpwerkwoord van
TOMBER?
A
être
B
avoir

Slide 27 - Quiz

Wat is het hulpwerkwoord van
DONNER?
A
être
B
avoir

Slide 28 - Quiz

Wat is het hulpwerkwoord van
MONTER?
A
être
B
avoir

Slide 29 - Quiz

Wat is het hulpwerkwoord van
ALLER?
A
être
B
avoir

Slide 30 - Quiz

Wat is het hulpwerkwoord van
PARTIR?
A
être
B
avoir

Slide 31 - Quiz

Wat is het hulpwerkwoord van
CHERCHER?
A
être
B
avoir

Slide 32 - Quiz

Wat is het hulpwerkwoord van
RENCONTRER?
A
être
B
avoir

Slide 33 - Quiz

Wat is het hulpwerkwoord van
RESTER?
A
être
B
avoir

Slide 34 - Quiz

Welke uitgang komt achter
JE SUIS PARTI ... ?
A
e
B
(e)
C
s
D
es

Slide 35 - Quiz

Welke uitgang komt achter
TU ES VENU ... ?
A
e
B
(e)
C
s
D
es

Slide 36 - Quiz

Welke uitgang komt achter
IL EST TOMBÉ ... ?
A
e
B
s
C
niks
D
(e) s

Slide 37 - Quiz

Welke uitgang komt achter
ELLE EST ARRIVÉ ... ?
A
e
B
s
C
niks
D
(e) s

Slide 38 - Quiz

Welke uitgang komt achter
NOUS SOMMES DESCENDU ... ?
A
e
B
s
C
niks
D
(e) s

Slide 39 - Quiz

Welke uitgang komt achter
VOUS ÊTES ALLÉ ... ?
A
(e) (s)
B
s
C
es
D
(e) s

Slide 40 - Quiz

Welke uitgang komt achter
ILS SONT VENU ... ?
A
(e) (s)
B
s
C
es
D
(e) s

Slide 41 - Quiz

Welke uitgang komt achter
ELLES SONT SORTI ... ?
A
(e) (s)
B
s
C
es
D
(e) s

Slide 42 - Quiz

Opdracht
Maak een overzichtelijke samenvatting van wat je in deze en vorige les hebt geleerd, dus van de présentimparfait en passé composé. Je kunt daarvoor gewoon je vorige samenvatting gebruiken
Gebruik de werkwoorden arriver, finir en vendre. 
Maak er een foto van en upload de foto op de volgende pagina. 

Slide 43 - Diapositive

Upload je foto!

Slide 44 - Question ouverte

La fin!
Dit was de les van vandaag. Volgende les gaan we verder met de wederkerende werkwoorden.

Slide 45 - Diapositive

Extra oefenen
Als je nog wat extra wil oefenen, kan dat via de website op de volgende pagina.
1. zorg dat de taal in het Nederlands staat (vlaggetje linksboven)
2. tijden: présent + imparfait + passé composé aanvinken
3. 'regelmatige': aimer, arriver, attendre, avertir, descendre
4. bevestig

OEFENEN MAAR!

Slide 46 - Diapositive

Slide 47 - Lien