Les 15: Spelling, verkleinwoorden

Spelling
Verkleinwoorden/
Persoonsvorm t.t.

Ga zitten op je plaats
Pak je spullen
Laptop blijft in tas.
1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, k, mavoLeerjaar 3,4

Cette leçon contient 13 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Spelling
Verkleinwoorden/
Persoonsvorm t.t.

Ga zitten op je plaats
Pak je spullen
Laptop blijft in tas.

Slide 1 - Diapositive

Programma:

    • Uitleg verkleinwoorden/pv t.t.

    • Extra opdracht

    • Nakijken

    • Uitkomst extra opdracht


    • Afronden

    Slide 2 - Diapositive

    Vorige les:
    ?

    Slide 3 - Diapositive

    Kunnen/kennen
    Verkleinwoorden op de juiste manier spellen.

    De persoonsvorm in de tegenwoordige tijd spellen

    Slide 4 - Diapositive

    Verkleinwoorden
    Van sommige zelfstandige naamwoorden kunnen we een verkleinwoord maken door er, je, pre, tje of etje achter te zetten.

    Rand -> Randje
    Scherm -> Schermpje etc.

    Slide 5 - Diapositive

    Verkleinwoorden
    Je krijgt tien woorden. Zet achter elk woord het juiste verkleinwoord. Let goed op de juiste spelling!

    hond →
    tas →
    bloem →
    tafel →
    jongen →
    huis →
    boek →
    pen →
    stoel →
    kat →

    timer
    3:00

    Slide 6 - Diapositive

    Extra opdracht:
    Kies van de verkleinwoorden uit het boek  blz. 251 en schrijf er een korte, grappige zin mee.

    Voorbeeld: "In het kleine huisje lag een slapend katje op een zacht kussentje."

    Wie maakt de leukste of gekste zin? We laten de klas stemmen! 🎉


    Slide 7 - Diapositive

    Persoonsvorm t.t.
    Een werkwoord heeft verschillende vormen.

    Een daarvan is de persoonsvorm tegenwoordige tijd.

    De persoonsvorm is het werkwoord in een zin dat verandert als je de tijd aanpast (tegenwoordige of verleden tijd).



    Slide 8 - Diapositive

    Persoonsvorm t.t.
    Bij de ik-vorm gebruik je de stam van het werkwoord. Dit is het hele werkwoord zonder -en.

    Voorbeelden:
    werken → ik werk
    lopen → ik loop
    spelen → ik speel

    Let op!
    Sommige werkwoorden krijgen een extra letter:

    reizen → ik reis (niet "ik reiz")
    lezen → ik lees

    Slide 9 - Diapositive

    Aan de slag met:
    • Spelling - Blz. 251 opdracht 1 t/m 3.
    • Spelling - Blz. 252 opdracht 1 & 2.

    Hoe? Per boek/schrift

    Vragen:
    Ik loop door door het lokaal. Vragen mag je alleen stellen als ik bij je ben.

    Wat te doen als je wacht/klaar bent:
    • Maken extra opdracht
    • Maken Blz. 252 - 253 alle opdrachten.
    • Maken Blz 254 - 255

    Voor hoe lang?




    Groen: Overleggen met je klasgenoten mag. Heb je vragen? Wacht op de docent, of vraag je klasgenoot.
    Oranje: We werken op fluisterniveau, vragen? Wacht op de docent.
    Rood: We zijn stil aan het werk. Je vragen mag je op een later moment stellen.



    timer
    5:00

    Slide 10 - Diapositive

    Nakijken

    Slide 11 - Diapositive

    Je kan nu:

    Verkleinwoorden op de juiste manier spellen.

    De persoonsvorm in de tegenwoordige tijd spellen

    Op schaal van één tot vijf, hoe goed denk jij het leerdoel te hebben behaald. Eén betekent helemaal niet. Bij vijf beheers je de leerstof perfect!

    Slide 12 - Diapositive

    Na vandaag:
    • Kan jij één ding benoemen, die je nog niet wist, maar vandaag hebt geleerd?

    Slide 13 - Diapositive