herhaling les 33, 34, 47, 48 en 49

• Nederlands
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Wat gaan we doen........

-voorbereiding SO grammatica herhaling 

les 33, 34, 47, 48 & 49

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Voor tienen moet ik de winkel aangeveegd hebben.

1. moet aangeveegd
2. aangeveegd hebben
3. tienen
4. moet aangeveegd hebben

Wat is in deze zin het werkwoordelijk gezegde?

'De hond was aan het blaffen.'

1. blaffen
2. het blaffen
3. was
4. was aan het blaffen

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
De was hangt aan de lijn te drogen.

1. hangt
2. hangt aan de lijn
3. hangt drogen
4. hangt te drogen

Halil en Dekra hebben een kat uit het asiel gehaald.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?

1. een kat
2. Halil en Dekra
3. hebben gehaald
4. hebben

Zou Annemarie dat willen doen?
Wat is het werkwoordelijk gezegde?

1. zou
2. zou willen doen
3. Annemarie
4. zou dat willen doen

Hij weigerde de bal naar hem te schieten.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?

1. weigerde
2. weigerde schieten
3. weigerde hem
4. weigerde te schieten

Ik heb dat altijd al willen kopen.

Benoem in deze zin de zelfstandige werkwoorden (zww)
en de hulpwerkwoorden (hww).

1. heb, willen = hww kopen = zww
2. heb, willen, kopen = zww
3. heb, willen, kopen = hww
4. heb = hww willen, kopen = zww

Zelfstandig werkwoord of hulpwerkwoord?

Ik word bekeken.
word = .....

1. zelfstandig werkwoord
2. hulpwerkwoord

Zoek de zelfstandige en hulpwerkwoorden in de volgende zin: Wij zouden naar huis zijn gegaan.

1. hww=zouden/zijn zww=gegaan
2. hww=zouden zww=gegaan
3. hww=zouden zww=zijn gegaan
4. zww=zouden/zijn hww=gegaan

zelfstandig werkwoord of hulpwerkwoord?

Het eekhoorntje heeft de walnoot in een bloempot begraven.

1. heeft = zww begraven = zww
2. heeft = hww begraven = hww
3. heeft = hww begraven = zww
4. heeft = zww begraven = hww

Les 47 Voorzetsels

Wat is een voorzetsel?

Voorzetsel

Een voorzetsel is een klein woord.

Het staat voor of achter een woordgroep waar het bij hoort.

Hij liep in de tuin

Hij liep de tuin in

een plaats

een tijd

een richting

een middel

een doel

tot

na

over

op

bij

in

te

naar

langs

in

met

om

Draai de spinner en maak een zin met het voorzetsel dat wordt getoond.

Noem alle voorzetsels, achterzetsels of voorzetseluitdrukkingen.
Het café dat gesloten was tijdens de lockdown werd op zondag weer geopend.

Noem alle voorzetsels, achterzetsels of voorzetseluitdrukkingen.
Door middel van een feestje vierden mensen dat de horeca de deuren weer mocht openen.

Noem het werkwoord met het vaste voorzetsel.
Sinds ik geabonneerd ben op Netflix, kijk ik veel films.

Noem het werkwoord met het vaste voorzetsel.
De cursus gaat helaas niet door.

Les 48 en 49

Persoonlijke voornaamwoorden

Bezittelijke voornaamwoorden

Persoonlijk en bezittelijk

Persoonlijk voornaamwoord: duidt een persoon of ding aan.

- Ik ben docent. 

- Hij is erg cool.

- Ik mag jullie erg graag.

- Die vriend van jou.

Persoonlijk en bezittelijk

Bezittelijk voornaamwoord: duidt het bezit aan van iemand. Het staat altijd voor het zelfstandig naamwoord!

- Het is mijn bal.

- Dat is haar trui.

- Dit is jouw pen.

Ken ik ... niet ergens van?

1. jou
2. jouw

Het is ook in ... belang dat je meewerkt.

1. jou
2. jouw

Vul het persoonlijk voornaamwoord in.
Hoe laat ben .... thuis vanavond?

Vul het persoonlijk voornaamwoord in.
..... mogen samen een ijsje gaan halen.

Vul in:
Ik ben met jou/jouw naar de stad geweest.

1. jou
2. jouw

Vul in:
Dit is jou/jouw fiets.

1. jou
2. jouw

Persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord?
Dit boek is van haar.

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord

Persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord?
In mijn tas zit een stapel boeken.

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord

Wat is het bezittelijk voornaamwoord?
Is dit jouw fiets die hier staat, of is het die van mij?

Wat is het bezittelijk voornaamwoord?
Bedankt voor uw komst, we zijn erg blij met u.

Hebben jullie jullie huiswerk gemaakt?
Is de eerste jullie een persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord?

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord

Hebben jullie jullie huiswerk gemaakt?
Is de tweede jullie een persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord?

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord

Leren voor de toets!

Les 33 - 34 - 47 - 48 - 49