Th 1 Regeling BS 2.1 Hormonale regulatie

V5 - Thema 1 Regeling
BS 2.1 - hormonale regulatie 
1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

V5 - Thema 1 Regeling
BS 2.1 - hormonale regulatie 

Slide 1 - Diapositive

Wanneer de thyroxine-concentratie in het bloed hoog is dan geeft de hypofyse meer/minder TSH af. Hier is sprake van positieve/negatieve terugkoppeling.

A
Meer/positieve
B
Meer/negatieve
C
Minder/positieve
D
Minder/negatieve

Slide 2 - Quiz

Van welk organisatieniveau is er sprake bij:
a. TSH
b. Schildklier
c. Stofwisseling
Noteer: a =
b = enz.

Slide 3 - Question ouverte

Leerdoelen:
  • Je kunt beschrijven op welke manieren hormonen de cellen en weefsels van organismen kunnen beinvloeden.
  • Je kunt de werking van hormoonklieren en hun hormonen beschrijven. 
  • Je kunt beredeneren hoe organen reageren op hormonen.

Slide 4 - Diapositive

Begrippen BS2
  • Signaalmoleculen
  • receptoren
  • doelwitcellen
  • hormonen
  • endocriene klieren
  • exocriene klieren
  • hormoonconcentratie
  • hormoonstelsel
  • hypofyse
  • hypothalamus
Begrippen bij BS2
  • Groeihormoon (GR)
  • antidiuretisch hormoon (ADH)
  • Schildklier
  • thyroxine
  • schildklierhormoon
  • Eilandjes van langerhans
  • Insuline
  • Glucagon
  • bloedsuikerspiegel
  • glycogeen
  • Erytropoetine (epo)
  • bijnieren
  • adrenaline



Slide 5 - Diapositive


Hormonale regulatie
Langzaam
Moleculen via bloedvaten
Ongericht


Zenuwstelsel
Snel
Impulsen via zenuwen
Zeer gericht
Communicatie tussen organen

Slide 6 - Diapositive

hypothalamus en hypofyse achterkwab
neurohypofyse
= hypofyse achterkwab

De hypothalamus maakt de neurohormonen oxytocine en ADH

via uitlopers van zenuwcellen komen de neurohormonen inde hypofyse 


Slide 7 - Diapositive

BINAS 89A

Slide 8 - Diapositive

Hypofyse voorkwab = adenohypofyse
maakt hormonen aan onder invloed van de hypothalamus
Hypothalamus maakt releasing of inhibiting hormonen aan

via het bloed naar de hypothalamus






Slide 9 - Diapositive

BINAS 89A

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Klieren
  • Exocriene klier: product wordt afgegeven door een afvoerbuis
  • Endocriene klier: product wordt afgegeven aan het bloed
Hormoonstelsel = endocrien

Slide 12 - Diapositive

Hormonen
Hormoonklier: endocriene klieren die hormonen produceren

Hormoon: signaalstof

Doelwitorganen hebben receptoren voor dat hormoon.

Slide 13 - Diapositive

Typen hormonen
Peptidehormonen
  • Eiwit
  • Receptoreiwit op celmembraan nodig
  • Second messenger
  • Beïnvloedt genexpressie

Steroïdenhormonen
  • Vet (lipide)
  • Kan direct door celmembraan
  • Receptoreiwit op kernmembraan
  • Beïnvloedt genexpressie

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Werking van hormonen

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Lien

Hormonale communicatie duurt even. Waardoor komt dit?
A
omdat het signaal via de zenuwen traag is
B
omdat hormonen via bloed worden vervoerd.
C
er vindt eerst translatie plaats.
D
vanwege hydrofiele interacties.

Slide 20 - Quiz

De reactie op hormonen wordt beïnvloed door:
A
temperatuur en pH
B
concentratie v.h. hormoon en de temperatuur
C
de pH en het aantal receptoren.
D
concentratie v.h. hormoon en aantal receptoren.

Slide 21 - Quiz

Waarom is het belangrijk dat de hormonen worden afgebroken in de lever?
A
anders blijven ze werkzaam.
B
anders blijft de concentratie stijgen.
C
vers hormoon werkt beter.
D
dat is beter voor de zenuwcellen.

Slide 22 - Quiz

Aan de slag! 
lezen bs 2
maken 7-9

Slide 23 - Diapositive

7a Welke conclusie kun je trekken uit de proeven met gecastreerde hanen?
A
testes cellen zijn niet nodig voor de ontwikkeling van secundaire geslachtskenmerken.
B
testes cellen maken stoffen aan die nodig zijn secundaire geslachtskenmerken, onafhankelijk van waar ze zitten in het lichaam.
C
een hen heeft door testes hormonen veroorzaakte geslachtskenmerken.
D
testes cellen werken niet meer als je ze verplaatst naar een andere plek in het lichaam.

Slide 24 - Quiz

7b welke conclusie kun je hieruit trekken?
A
het hormoon is heterogeen verspreidt.
B
het hormoon blijft hangen in de testis.
C
er zijn organen met receptoren voor het hormoon waar het zich ophoopt.
D
dit hormoon werkt alleen in de eierstokken.

Slide 25 - Quiz

8. In de eierstok van een vrouw rijpt maandelijks een follikel onder invloed van follikelstimulerend hormoon (FSH). Door de invloed van FSH beginnen meerdere follikels te rijpen. De follikel met de meeste hormoonreceptoren bereikt een voorsprong op de andere. In deze follikel ontstaan in korte tijd nog meer hormoonreceptoren waaraan hormonen kunnen binden.

a) Is dit een voorbeeld van negatieve of van positieve terugkoppeling?
A
negatieve terugkoppeling : de afname van de hormoonreceptoren zorgt ervoor dat er minder hormonen kunnen binden aan de follikel, wat leidt tot een snellere rijping.
B
positieve terugkoppeling: de toename van het aantal hormoonreceptoren zorgt ervoor dat meer hormonen kunnen binden aan de follikel, wat leidt tot een snellere rijping.
C
negatieve terugkoppeling: de toename van het aantal hormoonreceptoren zorgt ervoor dat meer hormonen kunnen binden aan de follikel, wat leidt tot een langzamere rijping.
D
positieve terugkoppeling: de afname van de hormoonreceptoren zorgt ervoor dat er minder hormonen kunnen binden aan de follikel, wat leidt tot een snellere rijping.

Slide 26 - Quiz

8. In de eierstok van een vrouw rijpt maandelijks een follikel onder invloed van follikelstimulerend hormoon (FSH). Door de invloed van FSH beginnen meerdere follikels te rijpen. De follikel met de meeste hormoonreceptoren bereikt een voorsprong op de andere. In deze follikel ontstaan in korte tijd nog meer hormoonreceptoren waaraan hormonen kunnen binden.
b) Hoe kunnen door invloed van hormonen de cellen van een rijpende follikel nieuwe receptoren vormen?
A
De hormonen trekken de receptoren uit het weefselvloeistof aan waardoor de concentratie toeneemt.
B
Deze verdubbelen net als bacteriën.
C
Wanneer hormonen aan receptoreiwitten van de cellen van de rijpende follikel binden, wordt een gen aangezet waardoor de cel afsterft.
D
Wanneer hormonen aan receptoreiwitten van de cellen van de rijpende follikel binden, wordt een gen aangezet waardoor de cel nieuwe receptoreiwitten kan maken.

Slide 27 - Quiz

Zet de hormoonklieren op de juiste plek
Eierstokken
Bijnieren
Eilandjes van Langerhans
Teelballen
Hypofyse
Schildklier

Slide 28 - Question de remorquage

Slide 29 - Diapositive

Hypofyse

Slide 30 - Diapositive

De hypothalamus is een onderdeel van de hersenen.

Beinvloedt de hypofyse
De hypofyse is de hormoonklier

Er is een hypofyse voorkwab en een achterkwab

Slide 31 - Diapositive

Slide 32 - Diapositive

Voorbeelden van regelkringen

Slide 33 - Diapositive

Zet de hormonen op de juiste plek.
FSH and LH
testosteron
groeihormoon
oxytocine
oestrogenen
thyroxine
antidiuretisch hormoon
TSH

Slide 34 - Question de remorquage

Aan de slag! = huiswerk
Lees de rest van BS 2 en maak de opdrachten 7-9 + 10-16

Slide 35 - Diapositive