Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
V5 - Thema 7 Regeling
BS 2.1 - hormonale regulatie
Slide 1 - Diapositive
Wanneer de thyroxine-concentratie in het bloed hoog is dan geeft de hypofyse meer/minder TSH af. Hier is sprake van positieve/negatieve terugkoppeling.
A
Meer/positieve
B
Meer/negatieve
C
Minder/positieve
D
Minder/negatieve
Slide 2 - Quiz
Van welk organisatieniveau is er sprake bij: a. TSH b. Schildklier c. Stofwisseling Noteer: a = b = enz.
Slide 3 - Question ouverte
Leerdoelen:
Je kunt beschrijven op welke manieren hormonen de cellen en weefsels van organismen kunnen beinvloeden.
Je kunt de werking van hormoonklieren en hun hormonen beschrijven.
Je kunt beredeneren hoe organen reageren op hormonen.
Slide 4 - Diapositive
Begrippen BS2
Signaalmoleculen
receptoren
doelwitcellen
hormonen
endocriene klieren
exocriene klieren
hormoonconcentratie
hormoonstelsel
hypofyse
hypothalamus
Begrippen bij BS2
Groeihormoon (GR)
antidiuretisch hormoon (ADH)
Schildklier
thyroxine
schildklierhormoon
Eilandjes van langerhans
Insuline
Glucagon
bloedsuikerspiegel
glycogeen
Erytropoetine (epo)
bijnieren
adrenaline
Slide 5 - Diapositive
Hormonale regulatie
Langzaam
Moleculen via bloedvaten
Ongericht
Zenuwstelsel
Snel
Impulsen via zenuwen
Zeer gericht
Communicatie tussen organen
Slide 6 - Diapositive
hypothalamus en hypofyse achterkwab
neurohypofyse
= hypofyse achterkwab
De hypothalamus maakt de neurohormonen oxytocine en ADH
via uitlopers van zenuwcellen komen de neurohormonen inde hypofyse
Slide 7 - Diapositive
BINAS 89A
Slide 8 - Diapositive
Hypofyse voorkwab = adenohypofyse
maakt hormonen aan onder invloed van de hypothalamus
Hypothalamus maakt releasing of inhibiting hormonen aan
via het bloed naar de hypofyse
Slide 9 - Diapositive
BINAS 89A
Slide 10 - Diapositive
Slide 11 - Diapositive
Klieren
Exocriene klier: product wordt afgegeven door een afvoerbuis (secretie), werking lokaal
Endocriene klier: product wordt afgegeven aan het bloed (excretie), werking op afstand
Hormoonstelsel = endocrien
Slide 12 - Diapositive
Hormonen
Hormoonklier: endocriene klieren die hormonen produceren
Hormoon: signaalstof
Doelwitorganen hebben receptoren voor dat hormoon.
Slide 13 - Diapositive
Typen hormonen
Peptidehormonen
Eiwit
Receptoreiwit op celmembraan nodig
Second messenger
Beïnvloedt genexpressie of enzymproductie
Steroïdenhormonen
Vet (lipide)
Kan direct door celmembraan
Receptoreiwit op celkernmembraan / cytoplasma
Beïnvloedt genexpressie
Slide 14 - Diapositive
Slide 15 - Diapositive
Slide 16 - Diapositive
Slide 17 - Diapositive
Werking van hormonen BiNaS 89B
Slide 18 - Diapositive
biologiepagina.nl
Slide 19 - Lien
Hormonale communicatie duurt even. Waardoor komt dit?
A
omdat het signaal via de zenuwen traag is
B
omdat hormonen via bloed worden vervoerd.
C
er vindt eerst translatie plaats.
D
vanwege hydrofiele interacties.
Slide 20 - Quiz
De reactie op hormonen wordt beïnvloed door:
A
temperatuur en pH
B
concentratie v.h. hormoon en de temperatuur
C
de pH en het aantal receptoren.
D
concentratie v.h. hormoon en aantal receptoren.
Slide 21 - Quiz
Waarom is het belangrijk dat de hormonen worden afgebroken in de lever?
A
anders blijven ze werkzaam.
B
anders blijft de concentratie stijgen.
C
vers hormoon werkt beter.
D
dat is beter voor de zenuwcellen.
Slide 22 - Quiz
Aan de slag!
lezen bs 2
maken 15
Slide 23 - Diapositive
7a Welke conclusie kun je trekken uit de proeven met gecastreerde hanen?
A
testes cellen zijn niet nodig voor de ontwikkeling van secundaire geslachtskenmerken.
B
testes cellen maken stoffen aan die nodig zijn secundaire geslachtskenmerken, onafhankelijk van waar ze zitten in het lichaam.
C
een hen heeft door testes hormonen veroorzaakte geslachtskenmerken.
D
testes cellen werken niet meer als je ze verplaatst naar een andere plek in het lichaam.
Slide 24 - Quiz
7b welke conclusie kun je hieruit trekken?
A
het hormoon is heterogeen verspreidt.
B
het hormoon blijft hangen in de testis.
C
er zijn organen met receptoren voor het hormoon waar het zich ophoopt.
D
dit hormoon werkt alleen in de eierstokken.
Slide 25 - Quiz
8. In de eierstok van een vrouw rijpt maandelijks een follikel onder invloed van follikelstimulerend hormoon (FSH). Door de invloed van FSH beginnen meerdere follikels te rijpen. De follikel met de meeste hormoonreceptoren bereikt een voorsprong op de andere. In deze follikel ontstaan in korte tijd nog meer hormoonreceptoren waaraan hormonen kunnen binden.
a) Is dit een voorbeeld van negatieve of van positieve terugkoppeling?
A
negatieve terugkoppeling : de afname van de hormoonreceptoren zorgt ervoor dat er minder hormonen kunnen binden aan de follikel, wat leidt tot een snellere rijping.
B
positieve terugkoppeling: de toename van het aantal hormoonreceptoren zorgt ervoor dat meer hormonen kunnen binden aan de follikel, wat leidt tot een snellere rijping.
C
negatieve terugkoppeling: de toename van het aantal hormoonreceptoren zorgt ervoor dat meer hormonen kunnen binden aan de follikel, wat leidt tot een langzamere rijping.
D
positieve terugkoppeling: de afname van de hormoonreceptoren zorgt ervoor dat er minder hormonen kunnen binden aan de follikel, wat leidt tot een snellere rijping.
Slide 26 - Quiz
8. In de eierstok van een vrouw rijpt maandelijks een follikel onder invloed van follikelstimulerend hormoon (FSH). Door de invloed van FSH beginnen meerdere follikels te rijpen. De follikel met de meeste hormoonreceptoren bereikt een voorsprong op de andere. In deze follikel ontstaan in korte tijd nog meer hormoonreceptoren waaraan hormonen kunnen binden. b) Hoe kunnen door invloed van hormonen de cellen van een rijpende follikel nieuwe receptoren vormen?
A
De hormonen trekken de receptoren uit het weefselvloeistof aan waardoor de concentratie toeneemt.
B
Deze verdubbelen net als bacteriën.
C
Wanneer hormonen aan receptoreiwitten van de cellen van de rijpende follikel binden, wordt een gen aangezet waardoor de cel afsterft.
D
Wanneer hormonen aan receptoreiwitten van de cellen van de rijpende follikel binden, wordt een gen aangezet waardoor de cel nieuwe receptoreiwitten kan maken.
Slide 27 - Quiz
Zet de hormoonklieren op de juiste plek
Eierstokken
Bijnieren
Eilandjes van Langerhans
Teelballen
Hypofyse
Schildklier
Slide 28 - Question de remorquage
Slide 29 - Diapositive
Hypofyse
Slide 30 - Diapositive
De hypothalamus is een onderdeel van de hersenen.
De hypothalamus beinvloedt de hypofyse
De hypofyse is de hormoonklier
Er is een hypofyse voorkwab en een achterkwab
Slide 31 - Diapositive
Slide 32 - Diapositive
Voorbeelden van regelkringen
Slide 33 - Diapositive
Zet de hormonen op de juiste plek.
FSH and LH
testosteron
groeihormoon
oxytocine
oestrogenen
thyroxine
antidiuretisch hormoon
TSH
Slide 34 - Question de remorquage
Aan de slag! = huiswerk
Lees de rest van BS 2 en maak de opdrachten 15 t/m 26 (NIET 17, 20, 22)