5.3 Tekstdoelen en herhalen theorie

Startopdracht
Welk tekstdoel?
Wat is de tekstvorm?
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Startopdracht
Welk tekstdoel?
Wat is de tekstvorm?

Slide 1 - Diapositive

Vandaag
Uitleg vier tekstdoelen
Theorie herhalen vorige hoofdstukken 
Huiswerk nakijken en inleveren
Opdrachten maken

Doel: Aan het eind van de les ken ik de vier tekstdoelen en de kenmerken van de tekstsoorten en tekstvormen

Slide 2 - Diapositive

Toets Nederlands

Inhoud:
- Lezen hs 1 tot en met 5 (1.3 tot en met 5.3)

Alle begrippen kennen en kunnen toepassen.

Slide 3 - Diapositive

De leesstrategie waarbij je de titel, inleiding, tussenkopjes en bron leest en de plaatjes bekijkt, noemen we
A
studerend lezen
B
zoekend lezen
C
nauwkeurig lezen
D
verkennend lezen

Slide 4 - Quiz

Het doel van verkennend lezen is
A
voorkennis activeren
B
de betekenis van woorden achterhalen
C
weten wat de kernzinnen van de alinea's zijn
D
weten wat de hoofdgedachte van de tekst is

Slide 5 - Quiz

4 leesdoelen
- informeren  
- activeren
- overtuigen
- amuseren
Bedenk bij elk doel een tekstvorm.
timer
1:00

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive


A
informeren
B
amuseren

Slide 8 - Quiz


A
informeren
B
amuseren

Slide 9 - Quiz

Het tekstdoel waarbij je de lezer wilt overhalen om iets (niet) te gaan doen, noemen we
A
overtuigen
B
informeren
C
activeren
D
amuseren

Slide 10 - Quiz

In een tekst waar argumenten in staan, is het tekstdoel
A
informeren
B
activeren
C
overtuigen
D
amuseren

Slide 11 - Quiz

In een tekst waar de schrijver de lezer iets wil uitleggen of wil leren, is het tekstdoel
A
informeren
B
activeren
C
overtuigen
D
amuseren

Slide 12 - Quiz

verkennend lezen 
studerend lezen
zoekend lezen
nauwkeurig lezen
Je hebt een vraag en kijkt naar het antwoord op die vraag
Lees de titel en de eerste en de laatste alinea.
Lees tussenkopjes en vetgedrukte woorden.
Let op de informatie in de inleiding en het slot.
Vraag je af wat het belangrijkst is wat over het onderwerp wordt gezegd.
Controleer of je de tekst kent: laat je overhoren of probeer de inhoud na te vertellen.

Slide 13 - Question de remorquage

De kernzin is de belangrijkste zin van de alinea
A
juist
B
onjuist

Slide 14 - Quiz

Tekstverband: uitleggend
A
want
B
echter
C
al met al
D
zoals

Slide 15 - Quiz

Signaalwoord ’bovendien’ verwijst naar het tekstverband:
A
redengevend tekstverband
B
uitleggend tekstverband
C
Tegenstellend tekstverband
D
Opsommend tekstverband

Slide 16 - Quiz

Bij welk tekstverband hoort 'want'?
A
tegenstellend
B
opsommend
C
redengevend
D
uitleggend

Slide 17 - Quiz

Huiswerk bespreken
Kijk het werk van je buur na.
Zet er een tip en top op.
Lever het in.
Klaar:
 Opdrachten maken 
blz. 90 opdracht 4b
blz. 93 opdracht 7 a-b /8a-b-c-d
 opdracht 5 a-b-c-d-e-f 

Let op: 
Laat je chromebook op tafel liggen!

Slide 18 - Diapositive

Wat is het doel van amuseren?
A
Activeren tot actie ondernemen.
B
Lezers vermaken met een verhaal.
C
Informatie geven over een onderwerp.
D
Mensen overtuigen van een mening.

Slide 19 - Quiz

Wat is een voorbeeld van activeren?
A
Een gedicht over de natuur.
B
Een informatieve brochure.
C
Een roman over vriendschap.
D
Een oproep tot deelname aan een evenement.

Slide 20 - Quiz

Welke tekst heeft als doel te informeren?
A
Een reclame voor een product.
B
Een overtuigende essay.
C
Een komisch verhaal.
D
Een nieuwsartikel over een gebeurtenis.

Slide 21 - Quiz

Ik ken de tekstdoelen en weet welke kenmerken ze hebben.
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Sondage