H1. par. 1 Koning en parlement

H1 Democratisering van Nederland
Par. 1 Koning en parlement
1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

H1 Democratisering van Nederland
Par. 1 Koning en parlement

Slide 1 - Diapositive

1.1 De machtsverhouding tussen koning en parlement voor 1848
  • In 1813 werd Nederland een monarchie. ​
  • Met Willem I als koning.
  • Vóór 1813 was Ned. een republiek.​
  • In 1815 NL, Bel, Lux. vormen samen het verenigd Koninkrijk der Nederlanden.

Slide 2 - Diapositive

  • Nederland wordt een constitutionele monarchie: 
  • een koninkrijk met een grondwet.
  • De nieuwe grondwet geeft de koning veel macht.​

Slide 3 - Diapositive

  • Ministers waren dienaren van de koning: hij kon ze benoemen & ontslaan.
  • Koning keurde voorstellen goed. of af: parlement had weinig te zeggen.​
  • Eerste Kamer werd benoemd door de koning (vrienden)​.
  • Tweede Kamer werd benoemd door bestuurders van de provincie (Provinciale Staten).


Slide 4 - Diapositive

  • In 1830 kwamen de Belgen in opstand en in 1839 werd België zelfstandig. ​



Slide 5 - Diapositive

  • Jarenlang liet Willem I een leger langs de landsgrens paraat staan: kostte erg veel geld en Nederland dreigde failliet te gaan.
  • Sommige parlementsleden wilden een grondwetswijziging waardoor de koning minder macht zou krijgen en het parlement meer macht.
  • Willem I weigerde: spanningen tussen koning en parlement.
  • In 1840 trad Willem I af en werd zijn zoon Willem II koning. 



Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Lien

Waaruit blijkt dat koning Willem I erg veel macht had?
Willem I...
A
benoemde & ontsloeg de ministers
B
benoemde de leden van de Eerste Kamer
C
was de baas van het leger en ging over de geldzaken
D
alle antwoorden zijn juist

Slide 8 - Quiz

Onder Willem I was Nederland een...
A
absolute monarchie
B
een constitutionele monarchie
C
een republiek
D
een democratie

Slide 9 - Quiz

In welk jaar werd België zelfstandig?
A
1813
B
1815
C
1830
D
1839

Slide 10 - Quiz

1.2 De veranderingen in de grondwet van 1848​
  • In Europa braken er opstanden uit tegen de ​regeringen: bevolking eiste meer inspraak.
  • Willem II was bang dat de bevolking van Ned. ook in opstand zou komen.

Slide 11 - Diapositive

1.2 De veranderingen in de grondwet van 1848​
  • Willem II wilde liever minder macht, dan helemaal geen macht meer.​
  • Hij liet daarom door Thorbecke een nieuwe grondwet maken.
  • Thorbecke was een liberaal.
  • ​Parlement moest meer te zeggen krijgen.​

Slide 12 - Diapositive

  • Liberalen komen op voor de vrijheid van burgers.​
  • Zo min mogelijk overheidsbemoeienis, vooral niet op economisch gebied. ​
  • Dus géén regels voor werktijden/lonen/etc.​
  • Wel zorgen voor ziekenhuizen/veiligheid.​





Slide 13 - Diapositive

Grondwet 1848
  • Dezelfde grondrechten voor iedereen.​
  • Koning was onschendbaar, de ministers zijn verantwoordelijk.​
  • Parlement kon de ministers/regering ter verantwoording roepen. 
  • ( = ministeriele verantwoordelijkheid)​
  • Elke 4 jaar rechtstreekse verkiezingen (censuskiesrecht) voor de Tweede Kamer.​
  • De Eerste Kamer werd indirect gekozen door Provinciale Staten.​
  • De koning verloor bijna al zijn macht...




Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Lien

Onder Willem II kwam de volgende grondwet tot stand:
A
1917
B
1848
C
1813
D
1887

Slide 16 - Quiz

Waarom liet Willem II een nieuwe grondwet maken?

Slide 17 - Question ouverte

Door de grondwet van 1848 wordt Nederland nog geen volwaardige democratie omdat
A
alleen mensen met voldoende bezit mogen stemmen
B
alleen mensen die liberaal zijn mogen stemmen
C
alleen de koning bepaalde wie mocht stemmen
D
alleen mensen die in het parlement zaten mochten stemmen

Slide 18 - Quiz

Wat stond dus NIET in de grondwet van 1848?
A
Ministeriële verantwoordelijkheid
B
Koninklijke onschendbaarheid
C
Vrijheid van meningsuiting
D
Algemeen kiesrecht

Slide 19 - Quiz

Wat is een vernieuwing uit de grondwet van 1848?
A
Ministeriële verantwoordelijkheid
B
Grondrechten
C
Parlement krijgt meer macht
D
Alle antwoorden zijn juist.

Slide 20 - Quiz

In 1848 kwam er censuskiesrecht in Nederland. Wat hield dit in?
A
Iedereen mocht stemmen
B
Alleen mannen mochten stemmen
C
Alleen rijke mannen mochten stemmen
D
Alleen mannen die konden lezen & schrijven mochten stemmen.

Slide 21 - Quiz

1.3 Het parlement wordt echt de baas in Nederland​
  • Door de grondwet van 1848 werd Nederland een parlementaire democratie: burgers kiezen het parlement.
  • De regering wordt gecontroleerd door het parlement.​
  • De regering bestaat uit de koning en de ministers.

Slide 22 - Diapositive

  • In 1849 wordt Willem III koning.
  • Willem III accepteerde de macht van het parlement niet tot...

Slide 23 - Diapositive

De Luxemburgse kwestie
  • Willem III wilde, zonder toestemming van ​het parlement, Luxemburg verkopen.​
  • Koning is onschendbaar, dus ministers aanpakken.​
  • Ministers moesten opstappen maar weigerden en werden gesteund door Willem III: Willem III stuurde het parlement naar huis.​
  • Nieuwe verkiezingen en een nieuw parlement: ook tegen de plannen.
  • Ministers stapten op en Willem III moest accepteren dat het parlement echt de baas was in Nederland.



Slide 24 - Diapositive

Door welke gebeurtenis werd duidelijk dat het parlement de macht had?

Slide 25 - Question ouverte

Wat weet jij nog over de Luxemburgse kwestie?

Slide 26 - Question ouverte

Slide 27 - Diapositive

Wat is de juiste volgorde?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 28 - Quiz

Slide 29 - Vidéo

Examentip
Gebruik geen woorden als IEDEREEN, ALLE, ALLEMAAL, NOOIT, of ALLES.


B.v.: “Iedereen houdt van vakantie”. Deze omschrijving is niet goed! Heel veel mensen houden van vakantie maar er is ook een kleine groep mensen die vakanties haat!





Slide 30 - Diapositive

Examentip
Gebruik geen begrippen als GOED, SLECHT of TOEN. Leg uit wat er GOED is, wat SLECHT is, wanneer TOEN was.
Dit is een fout antwoord: “Ze vonden dat het allemaal goed was”! 
Wie zijn “ze”, wat is “dat”, wat is “het” wat is dat goede, en het woord “allemaal” zal waarschijnlijk ook niet kloppen.




Slide 31 - Diapositive

Gebruik de tip!
Bedenk wat de mening van Willem III was over de grondwet van 1848. Geef een argument wat je antwoord ondersteund.

Slide 32 - Question ouverte

Slide 33 - Diapositive

De politieke stroming waartoe Thorbecke behoort is …

Slide 34 - Question ouverte

De opvatting over de rol van de overheid bij deze politieke stroming is

Slide 35 - Question ouverte