Les 8 - Herhaling voorgaande lessen

Welkom ATL3C
  • We zorgen voor een veilige leeromgeving
  • We laten elkaar uitpraten
  • We laten elkaar en elkaars spullen met rust
  • We letten op ons taalgebruik
  • Spullen compleet
Voordat de timer afgaat...
timer
2:00
- Jas uit en tas van tafel
- Telefoon in de tas
- Boek en schrift op tafel
1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Welkom ATL3C
  • We zorgen voor een veilige leeromgeving
  • We laten elkaar uitpraten
  • We laten elkaar en elkaars spullen met rust
  • We letten op ons taalgebruik
  • Spullen compleet
Voordat de timer afgaat...
timer
2:00
- Jas uit en tas van tafel
- Telefoon in de tas
- Boek en schrift op tafel

Slide 1 - Diapositive

Lesplanning
- Alle theorie herhalen
- Opdrachten maken (zelfstandig of klassikaal) 
- Afsluiting

Slide 2 - Diapositive

Yesweek 1
W1: Homoniem en homofoon
L1: Tekstdoelen en tekstopbouw
W2: Vakjargon en spreekwoorden
L2: Activerende tekst, signaalwoorden en hoofdgedachte
W3: Etymologie en leenwoorden
L3: Objectief en subjectief
W4: Stijlfiguren en computerstaal
L4: Teksten vergelijken
W5: Stijlfouten en taalfamilies 
L5: Tekst samenvatten en hoofdgedachte
W6: Stijlfouten en schriftstystemen 
L6: Herhaling alles
timer
5:00

Slide 3 - Diapositive

Onbekend woord

Slide 4 - Carte mentale

De woordraadstrategieën
  1. Zoek naar een synoniem: een ander woord met dezelfde betekenis
  2. Zoek naar een omschrijving in de tekst
  3. Zoek naar een voorbeeld in de tekst. Let hierbij op signaalwoorden als: bijvoorbeeld, zoals etc.
  4. Zoek naar een tegenstelling in de tekst: Let hierbij op woorden als: maar, toch, echter, etc.
  5. Zoek naar een bekend woorddeel binnen het onbekende woord
  6. Laatste optie is het woordenboek
Filmpje

Slide 5 - Diapositive

Homoniem en homofoon

Slide 6 - Carte mentale

Homoniem en homofoon
Homoniemen zijn woorden die er hetzelfde uitzien en hetzelfde klinken, maar een verschillende betekenis hebben.
Bijvoorbeeld: arm / bank / ezel

Homofonen zijn woorden die hetzelfde klinken, maar die je verschillend schrijft en ook een andere betekenis hebben.
Bijvoorbeeld: hart - hard / licht - ligt 

Slide 7 - Diapositive

Tekstdoelen/tekstsoorten

Slide 8 - Carte mentale

Tekstdoel
De schrijver wil...
Tekstsoort
Informeren
informatie geven
nieuwsbericht
schoolboek
Uitleggen
iets uitleggen 
handleiding
recept
Mening geven
dat je een eigen mening vormt 
artikel in krant
tijdschrift

Overtuigen
je overtuigen van zijn/haar mening
recensie
blog

Amuseren
de lezer laten ontspannen
leesboek
gedicht
Activeren
de lezer overhalen of aansporen iets te doen
advertentie 
folder
poster

Slide 9 - Diapositive

Tekstopbouw

Slide 10 - Carte mentale

Tekstopbouw
Inleiding
- 1/2 Alinea's 
- Introduceert het onderwerp

Kern 
- Meerdere alinea's (middenstuk van de tekst)
- Deelonderwerpen (tussenkopjes) 

Slot 
- Laatste alinea
- Samenvatten, adviseren, toekomst voorspellen etc...

Slide 11 - Diapositive

Kernzin

Slide 12 - Carte mentale

Kernzin
= belangrijkste zin in een alinea

- Meestal 1e zin
- Soms 2e zin of ergens midden in een alinea.
- Na een kernzin volgt vaak een voorbeeld/uitleg

Slide 13 - Diapositive

Hoe schrijf je een goede samenvatting?
- Alleen de hoofdzaken benoemen
- De hoofdzaken kun je vinden in de kernzinnen

Hoofdgedachte = wat vertelt de schrijver over het onderwerp?

Slide 14 - Diapositive

Vakjargon

Slide 15 - Carte mentale

Vakjargon = vaktaal
Elk vak of beroep heeft eigen woorden die speciaal bij dat vakgebied horen. 

Bijvoorbeeld:
- Automonteur: brug, cilinder, carrosserie
- Dokter: biopsie, cor, karbunkel

Slide 16 - Diapositive

Figuurlijk en letterlijk taalgebruik

Slide 17 - Carte mentale

Taalgebruik
Figuurlijk > je bedoelt iets niet letterlijk (spreekwoorden en gezegden)

- Betekenis spreekwoorden en gezegden uit context halen

Slide 18 - Diapositive

Objectief en subjectief

Slide 19 - Carte mentale

Objectief en subjectief
Tekstdoel: Mening geven > 
- De schrijver laat meerdere meningen zien (artikel)
- Doel: lezer moet uiteindelijk eigen mening formuleren
- Objectieve tekst 

Tekstdoel: Overtuigen >
- De schrijver geeft veel argumenten die zijn mening bekrachtigen
- Doel: de lezer moet uiteindelijk zijn mening overnemen 
- Subjectieve tekst 

Slide 20 - Diapositive

Argumenten
Twee verschillende soorten argumenten: 
1. Objectieve argumenten 
- Er worden feiten genoemd die de mening ondersteunen.

2. Subjectieve argumenten
- Er worden gevoelens/overtuigingen genoemd die de mening ondersteunen

Verschil = objectief kun je controleren, subjectief niet

Slide 21 - Diapositive

Tegenargument
Tegenargument 
- een feit/gevoel/overtuiging die hoort bij de tegengestelde mening

Om mening te bekrachtigen moet je een tegenargument ontkrachten!

Slide 22 - Diapositive

Mobieltjes in de les
Mobieltjes zijn tegenwoordig onmisbaar in ons leven. Sommigen geloven dat ze een waardevolle rol kunnen spelen in de klas, terwijl anderen vrezen voor afleiding. 

Voorstander: Mobieltjes kunnen als educatief hulpmiddel dienen. Met toegang tot educatieve apps en internet kunnen leerlingen snel informatie opzoeken, wat het leren interactiever maakt. Tegenargument: Critici vrezen voor afleiding door sociale media en games, wat ten koste gaat van de lesstof. Weerlegging: Door duidelijke regels te stellen en educatieve apps te benadrukken, kunnen mobieltjes een waardevolle toevoeging zijn zonder de les te verstoren.

Kortom, mobieltjes kunnen een positieve rol spelen in de klas, mits verantwoordelijk gebruikt. Met de juiste aanpak kunnen ze het leerproces verrijken.

Slide 23 - Diapositive

Wat is de kernzin van alinea 2?
A
Het Nederlandse team werd kampioen.
B
Een onderdeel van de kampioenschappen is het overgooien van rauwe eieren.
C
Nederlanders kampioen eieren gooien.

Slide 24 - Quiz

Er zijn veel verschillende tekstdoelen, geef aan wat vaak het tekstdoel is van een recept
A
informeren
B
amuseren
C
instrueren
D
activeren

Slide 25 - Quiz

Wat wil de schrijver als zijn tekstdoel activeren is?
A
de schrijver wil informatie geven, iets nieuws laten weten
B
de schrijver wil een of meer meningen laten zien, de mening van de lezer vormen
C
de schrijver wil de lezer overhalen of aansporen iets te doen
D
de schrijver wil uitleg of instructie geven

Slide 26 - Quiz

Tekstdoelen

Een nieuwsbericht heeft als tekstdoel:
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren

Slide 27 - Quiz

"licht-ligt" is een ....
A
Homofoon
B
Homoniem

Slide 28 - Quiz

'Wij' is een ....
A
Homoniem
B
Homofoon

Slide 29 - Quiz

'Bank' is een...
A
homoniem
B
homofoon

Slide 30 - Quiz

'Rijk' is een ....
A
homoniem
B
homofoon

Slide 31 - Quiz

Wat betekent het onbekende woord?

''Het meisje was [joviaal]; ze was weer vrolijk!''
A
Vrolijk
B
Boos
C
Eenzaam
D
Enthousiast

Slide 32 - Quiz


Wat is de kernzin?
A
zin 1
B
zin 2
C
zin 3
D
zin 4

Slide 33 - Quiz

Een kernzin is dus een hoofdzaak. Na de kernzin komt dus...
A
Een bijzaak
B
Een hoofdzaak

Slide 34 - Quiz

Zelfstandig werken
Wat
Je kiest een onderdeel uit van de voorgaande hoofdstukken en maakt daar de opdrachten van
(tip: kies iets wat je lastig vindt!)
Hoe
Boek
Hulp
Eerste 5 min alleen, daarna klasgenoot
Tijd
15 minuten
Klaar?
Kies een nieuw onderdeel
timer
5:00

Slide 35 - Diapositive