Klas 3 - L'Imparfait

• Frans
• Middelbare school
• mavo, havo, vwo
• Leerjaar 2

De imparfait gaat over een context/toestand, een beschrijving of een gewoonte (herhaling) in het verleden. Meestal zijn de volgende tijdsaanduidingen ook aanwezig

Exemple: 

Toen ik klein was, ging ik iedere dag naar school. Vorig jaar verhuisde ik. =>  Quand j'étais petit, j'allais à l'école tous les jours.

L'année dernière, j'ai déménagé.

Ik was aan het lopen toen het plotseling regende. -> Je marchais quand soudain il a plu.

"

Alle stappen op een rij:

(donner) -> donnons -> je donnais = ik gaf

(rester) -> restons -> tu restais = jij bleef

(avoir) -> avons ->  il avait = hij had

(faire) -> faisons ->  nous faisions = wij maakten/deden

(prendre) -> prenons ->  vous preniez = jullie namen/pakten

(finir) -> finissons ->  ils finissaient = zij eindigden

Uitzondering: être

Stap 1: Nous vorm = sommes

Stap 2: - ons eraf

Euh....Dat gaat niet :(

De stam van être in de imparfait = ét-

De uitgangen veranderen niet van de andere werkwoorden!

j'étais = ik was

tu étais = jij was

il était = hij was

nous étions = wij waren

vous étiez = jullie waren/u was

ils étaient = zij waren

Aandachtspunt:

De verleden tijd van il y a =

Il y avait

il y a = er is / er zijn

il y avait = er was /er waren

Combineer de personen met de juiste uitgangen van de imparfait

-ais

-ais

- ait

- ions

- iez

-aient

Je

Tu

il/elle/on

Nous

Vous

Ils / elles

Nous (avoir, imparfait) ___

1. avons
2. avions
3. aivons
4. avoins

vous (avoir, imparfait) ___

1. avions
2. avez
3. aviez
4. avons

Imparfait
Welke vorm is GEEN imparfait?

1. C'était
2. Nous chantons
3. Il y avait
4. Je voulais

Wij speelden (spelen = jouer)

1. Nous jouons
2. Nous jouions
3. Nous jouez
4. Nous jouiez

Zij hadden (hebben = avoir)

1. Ils avait
2. Ils avais
3. Ils avaient

Jij maakte (maken = faire)

1. Tu faisais
2. Tu fairais
3. Tu faisait
4. Tu fairait

Neem jouw aantekeningschrift en noteer de vormen van het werkwoord tussen haakjes in de imparfait. 

Kijk daarna zelfstandig na. (klik op de vraagteken)

Tu (regarder) 

Nous (chercher) 

Marc (trouver) 

Vous (aller) 

Laura et Joey (travailler) 

regardais

cherchions

trouvait

alliez

travaillaient

Zet onderstaande zinnen in de imparfait (in jouw schrift) en kijk ze na.

Je suis au concert. 

Vous parlez anglais. 

Elle a 15 ans. 

Tu fais du sport? 

J'étais au concert.

Vous parliez anglais.

Elle avait 15 ans.

Tu faisais du sport.