Oefentoets H3 woorden grammatica en spelling

• Nederlands
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 2

De persoonsvorm is altijd....

1. een persoon
2. een werkwoord

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:

Alle kinderen waren op tijd.

1. Alle kinderen
2. waren
3. op
4. tijd

Wat is het onderwerp?

Mevrouw Kars legt de stof uit.

1. Mevrouw Kars
2. legt
3. de stof
4. uit

Wat is het onderwerp?

De brugklas leert het onderwerp vinden.

1. De brugklas
2. leert
3. het onderwerp
4. vinden

lijdend voorwerp
=

1. Wie/wat + gezegde
2. Aan/voor wie + gezegde + onderwerp
3. Wat + gezegde + onderwerp

Lijdend voorwerp: Wat of wie + wwg + ond?

Morgen hebben we een toets.

Wat is het lijdend voorwerp?

meewerkend voorwerp
=

1. Wie/wat + gezegde
2. Aan/voor wie + gezegde + onderwerp
3. Wat + gezegde + onderwerp

Ontleden: Benoem het meewerkend voorwerp.

Hem geef ik niets.

Benoem het meewerkend voorwerp.

Hij liet haar zijn website zien.

Wat betekent identiteit?

Wat is de afleiding van een woord?

1. een werkwoord
2. lidwoord (de/het)
3. een woord dat bestaat een woord plus een voorvoegsel of achtervoegsel
4. een woord dat iets zegt over een zelfstandig naamwoord.

welke woord is een voltooid deelwoord? verhuist of verhuisd?

waar eindigen het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden?

geef een voorbeeld van een afleiding?

welke woord is een voltooid deelwoord?

1. Tijd
2. Fietsen
3. De tafel
4. Gezwommen

Waar vind je vaak een voltooid deelwoord in een zin?

Wat betekent de competitie?

Splitsbare werkwoorden= w.w die je kan splitsen. welke is juist?

1. overhalen
2. tafelpoot

Waar gebruik je geen hoofdletter bij?

1. begin van de zin
2. Eigenamen
3. aardrijkskundige namen
4. getallen en cijfers

Waar eindigen voltooid deelwoord van sterke werkwoorden?