Par. 4.1: ontstaan van steden les 2

Klara Jas 
Geboren op 6 oktober 1939 in Amsterdam 

Vermoord op 26 augustus 1943 in de gaskamer in Auschwitz, samen met haar moeder Henderika en broertje Isaac
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Klara Jas 
Geboren op 6 oktober 1939 in Amsterdam 

Vermoord op 26 augustus 1943 in de gaskamer in Auschwitz, samen met haar moeder Henderika en broertje Isaac

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Programma 
1. Terugblikvraag (5 min.) 
2. Ontstaan steden en de gevolgen (15 min.) 
3. Invulopdracht (10 min.)

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Redeneer van het het toenemen van de landbouwproductie naar het ontstaan van steden

Slide 5 - Question ouverte

Slide 6 - Diapositive

Kenmerken stad 
  • Knooppunten (inter)regionale handel 
  • Relatief rijk: opbrengsten belasting 
  • Veel privileges: Eigen bestuur (Schepenen)
        wetten en rechtssysteem
  • Aangevoerd door bovenklasse rijke burgers: Patriciërs 
  • Sociaaleconomische ongelijkheid: Patriciërs bepaalden alles, arme burgers droegen de zwaarste lasten 
  • Verbonden onderling door Gilden en met andere steden door Hanze  

Slide 7 - Diapositive

De stad: gevolg 1: Hofstelsel verdwijnt  
  1. De stad werd door de handel machtig en rijk
  2. Burgers in de steden eisten en kregen rechten van de koning   
  3. De stad leek voor burgers binnen het hofstelsel veel aantrekkelijker dan het hofstelsel: meer vrijheid en meer rechten 
  4. Burgers trokken massaal van het hofstelsel naar de stad 
  5. Heer op het domein gaf om dit te voorkomen meer rechten aan horigen
  6. Hierdoor trokken nog meer burgers naar de stad 
  7. Doordat geld weer in omloop was, was het hofstel niet meer nodig

Slide 8 - Diapositive

De stad: gevolg 2: Leenstelsel verdwijnt  
  1. De stad werd door de handel machtig en rijk
  2. Burgers in de steden eisten en kregen rechten van de koning  
  3. De koning krijgt in ruil belasting van de stad 
  4. Door dit geld kan de koning weer een eigen leger bouwen 
  • Hij heeft de leenmannen niet meer nodig voor zijn leger  
  • Hij kan gebieden van de leenmannen terugveroveren 
  5. Het leenstelsel verdwijnt.

Slide 9 - Diapositive

Opdracht (10 min.)
1. Lees Par. 4.1 (blz. 64 t/m 68)
2. Ga naar Teams en open opdracht 4.1 ontstaan van Steden
3. Vul de ontbrekende woorden/zinnen in de lege vakken: opties vind je op pagina 2 
4. Elk pijltje staat voor een verband tussen twee gebeurtenissen: check of je elk pijltje begrijpt. 
5. Je maakt de opdracht alleen en in stilte 
6. Klaar? Lees Par. 4.2 en maak 4.2, vraag 8  

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Vidéo

Controlevraag  
Gebruik de bron.
Margaretha van Vlaanderen gaf met de bepalingen van 1252 haar horigen meer vrijheid. De vraag is of ze dat deed om stedengroei te stimuleren, of om meer arbeiders op haar bezittingen te houden. Leg uit: 

● met twee verwijzingen naar de bron dat zij de horigen inderdaad meer vrijheid gaf; (2p)
● dat meer vrijheid voor horigen de stedengroei kon stimuleren; (2p)
● dat meer vrijheid voor horigen de horigen kon doen besluiten op haar bezittingen te blijven om de grond te bewerken. (2p)

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Antwoord controlevraag  
● In de aanhef stelt Margaretha duidelijk dat ze horigen vrij maakt. 1. Bij overlijden hoeven de nu vrije mensen niet meer de helft van het bezit van de overledene aan de gravin te geven. 2. Ook hoeven zij geen diensten meer te verrichten. (2p)
● De mensen die nu vrij zijn, mogen van de domeinen vertrekken. Ze kunnen zich in de stad vestigen als zij dat willen en dan groeit dus de stad. (2p)
● Als de mensen minder plichten hebben, kunnen ze besluiten op het domein te blijven omdat hun leven er nu veel minder zwaar is. (2p)

Slide 16 - Diapositive

Keuze (rest van de les) 
Ga zelf aan de slag met het huiswerk: 

4.2: vr. 2, 4, 5 en 6 (73 en 74)
Of 
Stel vragen over de dingen die je nog niet begrijpt 
Of 
Begin aan een schema verschillen en overeenkomsten periodes (zie teams

Slide 17 - Diapositive

Welke verschillen tussen de vroege en late middeleeuwen kun je al bedenken?

Slide 18 - Question ouverte