B1A wiskunde 22 juni Eenheden en procenten
1 / 21
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
2,3 x 10 =
A
0,023
B
0,23
C
2,3
D
23
Slide 2 - Quiz
4,56 x 100 =
A
0,456
B
4,56
C
45,6
D
456
Slide 3 - Quiz
2,3 x 1000 =
A
23
B
230
C
2 300
D
23 000
Slide 4 - Quiz
2,3 x 1000 =
A
23
B
230
C
2 300
D
23 000
Slide 5 - Quiz
4,56 : 10 =
A
0,456
B
4,56
C
45,6
D
456
Slide 6 - Quiz
20,6 : 100 =
A
20,6
B
2,06
C
0,206
D
0,0206
Slide 7 - Quiz
210 : 1000 =
A
21,0
B
0,210
C
210
D
210 000
Slide 8 - Quiz
Een brugklasser weegt ongeveer ... kg?
A
9
B
42
C
120
D
200
Slide 9 - Quiz
In een beker kan ongeveer ... ml thee.
A
9
B
42
C
120
D
200
Slide 10 - Quiz
Een auto op de snelweg rijdt ongeveer ... kilometer per uur.
A
9
B
42
C
120
D
200
Slide 11 - Quiz
Een huis is ongeveer ... meter hoog.
A
9
B
42
C
120
D
200
Slide 12 - Quiz
2,5 uren = ... minuten
A
250
B
150
C
2,5
D
180
Slide 13 - Quiz
1,5 dag = ... uren
A
12
B
24
C
36
D
48
Slide 14 - Quiz
20 weken = ... dagen
A
7
B
21
C
91
D
140
Slide 15 - Quiz
De lengte van Jan is 1,92 m.
De lengte van zijn vrouw is 1,74 m.
Hoeveel cm is Jan groter?
De lengte van zijn vrouw is 1,74 m.
Hoeveel cm is Jan groter?
A
0,18 cm
B
1,8 cm
C
18 cm
D
180 cm
Slide 16 - Quiz
Welke eenheid hoort er bij de weegschaal?
A
graden Celsius
B
hectare
C
kilogram
D
millimeter
Slide 17 - Quiz
7,45 cm = ... mm
A
7,45
B
74,5
C
0,745
D
745
Slide 18 - Quiz
80 000 cm = ... km
A
0,8
B
8
C
80
D
800
Slide 19 - Quiz
2,73 m = ... cm
A
0,273
B
0,0273
C
27,3
D
273
