M2, spelling 2.8

Doel van deze les:
In deze paragraaf leer je:
• hoe je het meervoud van woorden met -ee en -ie schrijft. 

Vandaag herhalen we: 
- Werkwoordspelling persoonsvorm verleden tijd en tegenwoordige tijd

1 / 41
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Doel van deze les:
In deze paragraaf leer je:
• hoe je het meervoud van woorden met -ee en -ie schrijft. 

Vandaag herhalen we: 
- Werkwoordspelling persoonsvorm verleden tijd en tegenwoordige tijd

Slide 1 - Diapositive

Welke is juist?
A
Biografiën
B
Biografieën

Slide 2 - Quiz

Welke is juist?
A
Bacteriën
B
Bacterieën

Slide 3 - Quiz

Welke is juist?
A
Zeën
B
Zeeën

Slide 4 - Quiz

Welke is juist?
A
Leliën
B
Lelieën

Slide 5 - Quiz

Ik had er .. goed.
04

Slide 6 - Sondage

Slide 7 - Diapositive

Het meervoud van olie

Slide 8 - Question ouverte

Het meervoud van kolonie

Slide 9 - Question ouverte

Het meervoud van zee

Slide 10 - Question ouverte

Het meervoud van epidemie

Slide 11 - Question ouverte

Ik had er .. goed.
04

Slide 12 - Sondage

Had je er meer goed dan aan het begin van de les?

Slide 13 - Question ouverte

Oefenen HWW/ZWW
Sommige zaken hebben nu hun prijzen aangepast.


Ook fastfoodketens bieden nu gezonde opties aan. 

Slide 14 - Diapositive

Oefenen HWW/ZWW 2
Veel jongens hebben altijd al willen voetballen. 


Ik belde oma op om haar te feliciteren met haar verjaardag. 

Slide 15 - Diapositive

Herhalen afgelopen les
- Persoonsvorm tegenwoordige tijd
- Leestekens; punt, komma, uitroepteken, vraagteken, aanhalingsteken

Slide 16 - Diapositive

Zullen we tv kijken een film huren of uitgaan

Slide 17 - Question ouverte

(hopen, worden) Natuurlijk ... ik dat jij heel gelukkig ...

Slide 18 - Question ouverte

Warming up les 2.8
Persoonsvorm verleden tijd
sterk en zwakke werkwoorden

Slide 19 - Diapositive

Zwak of sterk?
Lijden
A
zwak
B
sterk

Slide 20 - Quiz

Sterk of zwak?

DENKEN
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 21 - Quiz

Sterk of zwak?
scoren
A
zwak
B
sterk

Slide 22 - Quiz

Sterk of zwak?
verhuizen
A
sterk
B
zwak

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive

De hond ... (snuffelen) aan het kleed.
(VT)

Slide 26 - Question ouverte

(slapen) ... je vader nog? (VT)

Slide 27 - Question ouverte

Waarom (lachen) jij niet om die mop? (VT)

Slide 28 - Question ouverte

Sterk / zwakke werkwoorden
Lopen
Fietsen
Appen
Sliden

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Diapositive

Schrijf het meervoud op van: biografie

Slide 31 - Question ouverte

Schrijf het meervoud op van: bacterie

Slide 32 - Question ouverte

Schrijf het meervoud op van: zee

Slide 33 - Question ouverte

Dictee

Slide 34 - Diapositive

Weektaak
Maak 1.8 1 t/m 9
Maak 2.8 1 t/m 8 + 10

Slide 35 - Diapositive

Het meervoud van olie

Slide 36 - Question ouverte

Het meervoud van kolonie

Slide 37 - Question ouverte

Het meervoud van zee

Slide 38 - Question ouverte

Het meervoud van epidemie

Slide 39 - Question ouverte

Ik had er .. goed.
04

Slide 40 - Sondage

Had je er meer goed dan aan het begin van de les?

Slide 41 - Question ouverte