Einden krijgen naam door de plek van fostaatgroep aan nucleotide. Aan fosfaatgroep kan weer een 3'eind van volgende nucleotide gekoppeld worden.
Slide 11 - Diapositive
Slide 12 - Diapositive
Mt DNA
Mitochondriën worden overgedragen via moeder (bijna altijd)
steeds meer mutaties in de tijd
=
moleculaire klok
Slide 13 - Diapositive
Slide 14 - Diapositive
Basen van het DNA Bij de chemische analyse van de basen van het DNA van een bepaald organisme vinden onderzoekers dat 23% van de basen adenine is.
Wat is dan de procentuele samenstelling van de basen van het DNA?
A
23% adenine, 23% cytosine,
27% guanine en 27% uracil
B
23% adenine, 27% cytosine,
27% guanine en 23% uracil
C
23% adenine, 23% cytosine,
27% guanine en 27% thymine
D
23% adenine, 27% cytosine,
27% guanine en 23% thymine
Slide 15 - Quiz
Sleepvraag: Zet de begrippen hieronder op volgorde van groot naar klein in de rode vakken.
Gen
Genoom
Nucleotide
Chromosoom
Chromatide
Stikstofbase
Chromosomenpaar
Slide 16 - Question de remorquage
De compactheid van chromatine heeft effect op de genexpressie. Hierdoor kan er lastiger een kopie van DNA gemaakt worden om naar de ribosomen te gaan. Vindt in chromatine met compacte structuur veel of weinig genexpressie plaats?
A
Veel
B
Weinig
Slide 17 - Quiz
Katten hebben 38 chromosomen. Hoeveel chromosomenparen hebben ze dan?
A
23
B
19
C
46
D
76
Slide 18 - Quiz
Mitochondriaal DNA blijkt geschikt te zijn voor DNA onderzoek. Wat kan je te weten komen met dit type DNA
A
Een vader-kind relatie
B
Een moeder-kind relatie
C
Een ouder-kind relatie
Slide 19 - Quiz
Van DNA naar RNA: Wat zijn de verschillen tussen DNA en RNA?
Slide 20 - Question ouverte
Leg uit waarvoor DNA dubbelstrengs is en RNA enkelstrengs
Slide 21 - Question ouverte
Zelfreflectie
Vond je de voorgaande stof lastig?
Of had je veel fout in de checkvragen?
Kijk dan het uitlegfilmpje op de volgende dia.
Snapte je het goed?
Ga dan verder met de LessonUp.
Slide 22 - Diapositive
Slide 23 - Vidéo
De volgorde van nucleotiden van een stuk DNA bepaalt de volgorde van aminozuren die een eiwit zullen vormen.
RNA is een tijdelijke 'spiegelafdruk' (transcriptie) van dat stuk DNA.
Dit RNA wordt afgelezen (translatie) door een ribosoom.
Een triplet van nucleotiden = codon = info voor 1 aminozuur.
Translatie van het RNA
start
Slide 24 - Diapositive
Translatie van het RNA
Ribosomen vertalen mRNA in aminozuren --> eiwit ontstaat
codon = 3 basen in het mRNA die coderen voor een aminozuur
startcodon (AUG) = geeft begin van het gen aan
stopcodon (UAA, UAG, UGA) = geeft eind van het gen aan
Slide 25 - Diapositive
DNA : ACTCGATTACCG Wat is de RNA van deze DNA
A
TGAGCTAATGGC
B
UGAGCUAAUGGC
C
ACTTCGTACGGT
D
TGUGCTUUTGGC
Slide 26 - Quiz
coderend DNA
een deel van het DNA dat de DNA-sequentie (=code) bevat waarmee ribosomen één of meer eiwitten kunnen synthetiseren
niet-coderend DNA
codeert voor andere moleculen die een regulerende functie hebben bij de synthese van eiwitten
zijn repetitief DNA
bestaat uit genen zonder functie
Slide 27 - Diapositive
Repetitief DNA
In de ATCG volgorde van het niet-coderende DNA zitten veel herhalende stukken: repititief DNA.
Deze stukken hebben verschillende lengtes (2-1000+ nucleotiden).
Korte repeats (herhalingen) van 2-10 (Short Tandem Repeats - STR's) worden gebruikt bij DNA onderzoek (verwantschap, forensisch)
Slide 28 - Diapositive
STR (short tandem repeats)
DNA - profiel --> uniek patroon van STR's over 13 loci
Hoe meer overeenkomstige STR's, hoe meer verwantschap
Slide 29 - Diapositive
Slide 30 - Vidéo
Ben je klaar?
Werk zelfstandig aan 17.1 (lezen, maken, nakijken)
Je docent geeft aan hoe laat de LessonUp nabesproken gaat worden