17.1 DNA in je cellen

Wat weet je over DNA?
1 / 31
suivant
Slide 1: Carte mentale
Biologie / VerzorgingMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Wat weet je over DNA?

Slide 1 - Carte mentale

17.1
Werk deze LessonUp zelfstandig door.
Bekijk de uitlegfilmpjes als je het lastig vindt.
Je mag antwoorden op MC vragen NIET tussendoor verbeteren!
Klaar? Lezen/maken/nakijken 17.1

Slide 2 - Diapositive

Je hebt 2 meter DNA
in elke cel
DNA is een molecuul

Slide 3 - Diapositive

DNA
Chromosomen bestaan voor een groot deel uit DNA.
DNA=informatie voor al je erfelijke eigenschappen.
Een gen is een stukje DNA.
Cellen gebruiken alleen de genen die ze nodig hebben.

Slide 4 - Diapositive

Chromosoom?
DNA past in de celkern doordat het molecuul is opgerold
  1. DNA rondom histonen (eiwitten)
  2. Histonen vormen nucleosoom (kralenketting)
  3. Gespiraliseerd tot chromatine
  4. Dubbel gespiraliseerd tot chromosoom

Slide 5 - Diapositive

Methylering en acetylering histonen





Methylering (toevoeging van een -CH3 groep) van een histonstaart zorgt voor meer spiralisatie

Slide 6 - Diapositive

Methylering en acetylering histonen





Acetylering (toevoeging van een -COOH groep) van een histonstaart zorgt voor minder spiralisatie

Slide 7 - Diapositive

Nucleotide: kleinste bouwsteen van DNA
Bestaat uit 1 fosfaatgroep, 1 suiker en 1 stikstofbase


DNA-
molecuul

Slide 8 - Diapositive

DNA
DNA is opgebouwd uit vier stikstofbasen: adenine (A), guanine (G), cytosine (C) en thymine (T)

Slide 9 - Diapositive

BASENPAREN IN DNA
Adenine (A) zit altijd tegenover thymine (T) en guanine (G) zit altijd tegenover cytosine (C)

Slide 10 - Diapositive

De code...
DNA: 2 complementaire strengen
DNA lees je van het 5' eind >  3' eind.
Dit geldt voor coderende streng.

Einden krijgen naam door de plek van fostaatgroep aan nucleotide. Aan fosfaatgroep kan weer een 3'eind van volgende nucleotide gekoppeld worden.


Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Mt DNA
Mitochondriën worden overgedragen via moeder (bijna altijd)

steeds meer mutaties in de tijd
=
moleculaire klok

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive


Basen van het DNA
Bij de chemische analyse van de basen van het DNA van een bepaald organisme vinden onderzoekers dat 23% van de basen adenine is.

Wat is dan de procentuele samenstelling van de basen van het DNA?
A
23% adenine, 23% cytosine, 27% guanine en 27% uracil
B
23% adenine, 27% cytosine, 27% guanine en 23% uracil
C
23% adenine, 23% cytosine, 27% guanine en 27% thymine
D
23% adenine, 27% cytosine, 27% guanine en 23% thymine

Slide 15 - Quiz

Sleepvraag: Zet de begrippen hieronder op volgorde van groot naar klein in de rode vakken.
Gen
Genoom
Nucleotide
Chromosoom
Chromatide
Stikstofbase
Chromosomenpaar

Slide 16 - Question de remorquage

De compactheid van chromatine heeft effect op de genexpressie. Hierdoor kan er lastiger een kopie van DNA gemaakt worden om naar de ribosomen te gaan.
Vindt in chromatine met compacte structuur veel of weinig genexpressie plaats?
A
Veel
B
Weinig

Slide 17 - Quiz

Katten hebben 38 chromosomen. Hoeveel chromosomenparen hebben ze dan?
A
23
B
19
C
46
D
76

Slide 18 - Quiz

Mitochondriaal DNA blijkt geschikt te zijn voor DNA onderzoek. Wat kan je te weten komen met dit type DNA
A
Een vader-kind relatie
B
Een moeder-kind relatie
C
Een ouder-kind relatie

Slide 19 - Quiz

Van DNA naar RNA:
Wat zijn de verschillen tussen DNA en RNA?

Slide 20 - Question ouverte

Leg uit waarvoor DNA dubbelstrengs is en RNA enkelstrengs

Slide 21 - Question ouverte

Zelfreflectie
Vond je de voorgaande stof lastig? 
Of had je veel fout in de checkvragen?
Kijk dan het uitlegfilmpje op de volgende dia.
Snapte je het goed?
Ga dan verder met de LessonUp.

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Vidéo

  • De volgorde van nucleotiden van een stuk DNA bepaalt de volgorde van aminozuren die een eiwit zullen vormen.
  • RNA is een tijdelijke 'spiegelafdruk' (transcriptie) van dat stuk DNA.
  • Dit RNA wordt afgelezen (translatie) door een ribosoom.
  • Een triplet van nucleotiden = codon = info voor 1 aminozuur.
Translatie van het RNA
start

Slide 24 - Diapositive

Translatie van het RNA
  • Ribosomen vertalen mRNA in aminozuren --> eiwit ontstaat
  • codon = 3 basen in het mRNA die coderen voor een aminozuur
  • startcodon (AUG) = geeft begin van het gen aan
  • stopcodon (UAA, UAG, UGA) = geeft eind van het gen aan

Slide 25 - Diapositive

DNA : ACTCGATTACCG
Wat is de RNA van deze DNA
A
TGAGCTAATGGC
B
UGAGCUAAUGGC
C
ACTTCGTACGGT
D
TGUGCTUUTGGC

Slide 26 - Quiz

coderend DNA
  • een deel van het DNA dat de DNA-sequentie (=code) bevat waarmee ribosomen één of meer eiwitten kunnen synthetiseren 
niet-coderend DNA
  • codeert voor andere moleculen die een regulerende functie hebben bij de synthese van eiwitten
  • zijn repetitief DNA
  • bestaat uit genen zonder functie 

Slide 27 - Diapositive

Repetitief DNA
In de ATCG volgorde van het niet-coderende DNA zitten veel herhalende stukken: repititief DNA.
Deze stukken hebben verschillende lengtes (2-1000+ nucleotiden).
Korte repeats (herhalingen) van 2-10 (Short Tandem Repeats - STR's) worden gebruikt bij DNA onderzoek (verwantschap, forensisch)

Slide 28 - Diapositive

STR (short tandem repeats)
DNA - profiel --> uniek patroon van STR's over 13 loci
Hoe meer overeenkomstige STR's, hoe meer verwantschap

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Vidéo

Ben je klaar?
Werk zelfstandig aan 17.1 (lezen, maken, nakijken)
Je docent geeft aan hoe laat de LessonUp nabesproken gaat worden

Slide 31 - Diapositive