inleiding chemie

Wat weet je nog?
Welk element heeft de afkorting C?
1 / 45
suivant
Slide 1: Question ouverte
ChemieSecundair onderwijs

Cette leçon contient 45 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Wat weet je nog?
Welk element heeft de afkorting C?

Slide 1 - Question ouverte

wat weet je nog?
Welk element heeft de afkorting O?

Slide 2 - Question ouverte

wat weet je nog?
Welk element heeft de afkorting Pb?

Slide 3 - Question ouverte

wat weet je nog over de bouw van een atoom?

Slide 4 - Question ouverte

Atomen
Atomen zijn de kleinste deeltjes waarin materie met scheikundige methoden opgedeeld kan worden.
Een atoom is onvoorstelbaar klein; er gaan meer atomen in een glas water, dan glazen water in alle oceanen op aarde

Slide 5 - Diapositive

Wat staat steeds bovenaan bij een element?
A
atoomnummer
B
massagetal

Slide 6 - Quiz

Bouw van een atoom
  • atoomkern met protonen (p+)  en neutronen (n°)
  • elektronenmantel  (e-)

Slide 7 - Diapositive

Wat denk je over het aantal protonen en elektronen?

Slide 8 - Question ouverte

een atoom is neutraal?
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quiz

de massa van de elektronen is?
A
veel groter dan de massa van de protonen
B
veel kleiner dan de massa van de protonen
C
veel groter dan de massa van de neutronen

Slide 10 - Quiz

Door welk(e) deel(tjes) wordt de massa van een atoom bepaald?
A
elektronen en protonen
B
protonen
C
protonen en neutronen
D
neutronen

Slide 11 - Quiz

  • atoomnummer = aantal p+ = e- ( bepaald de chemische eigenschappen)
  • massagetal = p+ + n° (bepaald de fysische eigenschappen)

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Waar vind je het atoomnummer en massagetal terug?

Slide 14 - Question ouverte

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

oefeningen p14
welk elementair deeltje bepaald de atoomsoort? (met lidwoord)

Slide 17 - Question ouverte

2. We kennen van een element slechts het massagetal en we beschikken niet over een tabel.
Welke bewering is juist?
We kunnen:
A
Het aantal neutronen vinden
B
Het aantal protonen en elektronen vinden
C
Het aantal protonen, elektronen en neutronen vinden
D
Geen aantallen protonen, elektronen en neutronen vinden

Slide 18 - Quiz

Wat is er juist?
Een 35 Cl heeft ten opzichte van een 37 Cl

A
2 elektronen meer
B
1 neutron en 1 proton minder
C
2 neutronen minder
D
1 neutron en 1 proton meer

Slide 19 - Quiz

Zoek het aantal protonen, elektronen en neutronen van:
Au A= 197 Z= 79

A
p= 79 e= 118 n= 118
B
p= 79 e= 118 n= 118
C
p= 118 e= 118 n= 79
D
p= 79 e= 79 n= 118

Slide 20 - Quiz

Zoek het aantal protonen, elektronen en neutronen van:
Ba A= 134 Z= 56
A
p= 56 e= 134 n= 134
B
p= 56 e= 56 n= 56
C
p= 134 e= 78 n= 78
D
p= 56 e= 56 n= 78

Slide 21 - Quiz

Wat weet je nog over de term isotopen?

Slide 22 - Question ouverte

Welk verschil zie je?

Slide 23 - Diapositive


Slide 24 - Question ouverte


A
de chemische eigenschappen blijven het zelfde
B
de fysische eigenschappen blijven het zelfde
C
beide veranderen
D
beide blijven het zelfde

Slide 25 - Quiz

Structuur van de elektronen mantel

Slide 26 - Diapositive

Schillen
  • aantrekken en afstoten
  • evenwichtssituatie
  • vullen van binnen naar buiten
  • laagst mogelijke energie

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive

De binnenste schillen hebben het hoogste energie niveau?
A
waar
B
niet waar

Slide 30 - Quiz

op de L schil zitten er altijd 8 elektronen
A
waar
B
niet waar

Slide 31 - Quiz

subschillen
  • elke subschil heeft een andere vorm
  • elke subschil heeft een ander energieniveau 

Slide 32 - Diapositive

Slide 33 - Diapositive

Slide 34 - Diapositive

De orbitalen hebben de zelfde vorm maar een verschillende oriëntatie dus hun energie niveau is gelijk
A
waar
B
niet waar

Slide 35 - Quiz

Slide 36 - Diapositive

De regel van hund

Slide 37 - Diapositive

Het Pauli principe

Slide 38 - Diapositive

De moderne elektronenconfiguratie

Slide 39 - Diapositive

Slide 40 - Diapositive

teken de moderne elektronenconfiguratie van K19

Slide 41 - Question ouverte

Hoeveel valentie-elektronen heeft het element broom?
A
1
B
3
C
5
D
7

Slide 42 - Quiz

Vraag 6 :In welke periode en welk blok zit het element met volgende elektronenconfiguratie?

A
periode 4 en s-blok
B
periode 3 en d-blok
C
Periode 3 en s-blok
D
Periode 4 en d-blok

Slide 43 - Quiz

Vraag 11: Welke van deze 4 elektronenconfiguraties is NIET afkomstig van een edelgas?
A
1s2
B
1s2 2s2 2p6
C
1s2 2s2 2p6 3s2 3p6
D
1s2 2s2 2p6 3s2 3p6 4s2 3d10 4p6 5s2

Slide 44 - Quiz

Slide 45 - Diapositive