Diabetes Mellitus

Diabetes Mellitus
1 / 41
suivant
Slide 1: Diapositive
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 3

Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 90 min

Éléments de cette leçon

Diabetes Mellitus

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Hierover wil ik het vandaag in de les graag hebben.......

Slide 2 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de favoriete brandstof voor het lichaam en waarom?
A
Vet, omdat die het snelst verbrandt.
B
Vet, omdat die het minste afvalstoffen oplevert.
C
Glucose, omdat die het minste afvalstoffen oplevert.
D
Eiwit, omdat die het snelst verbrandt.

Slide 3 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welk hormoon hebben vrijwel alle weefsels en organen nodig om glucose te kunnen verbranden?
A
Glucagon
B
Adrenaline
C
Renine
D
Insuline

Slide 4 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe komt het lichaam aan glucose?
A
Door afbraak van vetten tijdens de spijsvertering.
B
Door afbraak van koolhydraten tijdens de spijsvertering.
C
Door de afbraak van vetten, koolhydraten én eiwitten tijdens de spijsvertering.
D
Door de afbraak van vitaminen en mineralen tijdens de spijsvertering.

Slide 5 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Invloed van kleine en grote koolhydraten op de bloedglucose. 
Sleep het soort koolhydraat naar de juiste grafiek.

Slide 6 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Voedingsmiddelen met
veel grote koolhydraten

Slide 7 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

Glucosestofwisseling
Bij de vertering worden koolhydraten afgebroken tot glucose (en dextrose).

Kleine koolhydraten hebben weinig vertering nodig en worden snel opgenomen. 
Grote koolhydraten hebben veel vertering nodig en worden langzaam opgenomen.

Glucose is de belangrijkste brandstof voor de cellen. Cellen halen de glucose uit het bloed.

Glucose kan alleen in de cellen opgenomen worden met behulp van insuline (dit geldt voor bijna alle cellen, o.a. de hersenen hebben geen insuline nodig).


Slide 8 - Diapositive

Niet alle lichaamscellen hebben insuline nodig om glucose op te nemen, cellen in je hersenen, het netvlies in je oog, je nieren, bijnieren en zenuwvezels kunnen dit zelfstandig.

Glucosestofwisseling
Indien er geen glucose is om te verbranden kunnen de cellen vetzuren en desnoods eiwitten verbranden (de hersenen kunnen dit niet).

Bij vet- en eiwitverbranding ontstaan (schadelijke) afvalstoffen. De verbranding verloopt ook trager.

Daarnaast is eiwit in het lichaam nodig als bouwstof; je eet dus je eigen lichaam op.


Glucose kan alleen in de cellen opgenomen worden met behulp van insuline (dit geldt voor bijna alle cellen).


Slide 9 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Is het belangrijk hoeveel glucose er in het bloed zit?
A
Nee, dat maakt eigenlijk niet zo veel uit.
B
Ja, vooral te weinig glucose in het bloed is gevaarlijk.
C
Ja, vooral te veel glucose in het bloed is gevaarlijk.
D
Ja, zowel te veel als te weinig glucose in het bloed is gevaarlijk.

Slide 10 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 11 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Sleep de gele blokken naar het juiste grote (paarse of blauwe) blok. 
Bloedglucose stijgt
Bloedglucose daalt
Insuline
Glucagon
Adrenaline
Cortisol
Glucose wordt in de cellen verbrand
Glucose wordt in de lever en spieren opgeslagen
Glycogeen aanmaak
Glycogeen afbraak
Koolhydraten worden verteerd en opgenomen.

Slide 12 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 13 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 14 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 15 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Waardoor ontstaat Diabetes Mellitus?
A
Te weinig productie van insuline
B
Te weinig productie van glucose
C
Te veel productie van insuline
D
Te veel productie van glucose

Slide 16 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wanneer iemand niet behandeld wordt voor DM, zal zijn bloedsuiker....
A
....(vrijwel) altijd te laag zijn.
B
...(vrijwel) altijd te hoog zijn.
C
...sterk schommelen tussen te laag en te hoog

Slide 17 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat wordt er bedoeld met de termen hypoglykemie en hyperglykemie?

Slide 18 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Vormen van DM
Twee belangrijke vormen van DM zijn: type I en type II

Verouderde/ onjuiste benamingen voor DM I: ‘jeugdsuiker’ of ‘insuline-afhankelijke DM’.
Verouderde/ onjuiste benamingen voor DM II: ‘ouderdomssuiker’ of ‘insuline-onafhankelijke DM’.
 
Welke van de twee vormen komt het vaakst voor?

Slide 19 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

                                            DM I
Ontstaat meestal op oudere leeftijd, vaak in combinatie met overgewicht.
Oorzaak: Verminderde, trage functie van de alvleesklier in combinatie met insulineresistentie (ongevoeligheid van de cellen voor insuline). Er is vaak sprake van een erfelijke aanleg.

DM II komt veel vaker voor dan DM I (>90% van de diabeten)

                                            DM II
Ontstaat meestal op jonge leeftijd.
Oorzaak: Een auto-immuunreactie vernietigt de cellen in de alvleesklier die insuline aanmaken. Mogelijk wordt dit proces uitgelokt door een infectie.

DM I komt veel minder vaak voor dan DM II (<10% van de diabeten)

Slide 20 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Klachten die kunnen
wijzen op DM

Slide 21 - Carte mentale

De meest voorkomende klachten zijn:
Veel plassen;
Droge mond;
Veel drinken;
Wazig zien;
Vermagering;
Moeheid;
Soms huiduitslag, jeuk en slecht genezende wondjes.
Diagnostiek
Aantonen diabetes: anamnese en lichamelijk onderzoek
Bij DM I snel ontstaan van duidelijke klachten, bij DM II veel geleidelijker en minder duidelijk. 
De meest voorkomende klachten zijn: Veel plassen; Droge mond; Veel drinken; Wazig zien; Vermagering; Moeheid; Soms huiduitslag, jeuk en slecht genezende wondjes. 

Lichamelijk onderzoek is vooral gericht op mogelijke complicaties en/ of uitsluiten van andere oorzaken klachten. 



Slide 22 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Diagnostiek
Aantonen van DM; aanvullend onderzoek
- Glucose bepaling in bloed (en urine)
- Bloedglucose nuchter: 6,1 – 7,0 mmol/l is een twijfelgeval
- Bloedglucose nuchter: > 7,0 mmol/l is bewijzend
- Bloedglucose niet nuchter: >8,6 mmol/l is reden voor nuchtere meting en/ of glucose tolerantie test.

Glucose tolerantie test: 2 uur na het drinken van een glucose oplossing moet het bloedglucose lager zijn dan 7,8 mmol/l


Slide 23 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Diagnostiek
Monitoren van DM
Actuele bloedglucose
- Glucose bepaling in capillair bloed (vingerprik)

Glucosewaarden afgelopen periode
-  HbA1c (= geglyceerd hemoglobine). Geeft een indruk van de gemiddelde bloedglucosespiegel van de afgelopen 6 – 8 weken. 





Slide 24 - Diapositive

HbA1c: Normaal: < 53 mmol/mol
Wat is op de korte termijn gevaarlijker, een hypoglykemie of een hyperglykemie?
A
Hypo(glykemie)
B
Hyper(glykemie)

Slide 25 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke structuren raken met name aangetast bij veelvuldige en/of langdurige hyperglykemieën
A
Lever en Milt
B
Spieren en Botten
C
Maag en Darmen
D
Bloedvaten en Zenuwen

Slide 26 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Complicaties/ aandoeningen
door DM

Slide 27 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

Complicaties DM
Door perioden van hyperglycemie ontstaat bij diabeten op den duur:

Vaatschade
            - Arterieel (slagaders)
            - Capillair (haarvaatjes)
Zenuwschade
             - Autonoom zenuwstelsel
             - Perifere zenuwen

Meer informatie: https://www.diep.info/complicaties



Slide 28 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Complicaties DM

Slide 29 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Stelling: DM type I wordt altijd behandeld met insuline
A
Waar
B
Niet waar

Slide 30 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Stelling: DM type II wordt altijd behandeld met insuline
A
Waar
B
Niet waar

Slide 31 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Behandeling DM II
  • Stap 1                                                                                                                                                                                              - Afvallen bij overgewicht                                                                                                                                                 - Aanpassing voeding (m.n. beperkt gebruik kleine koolhydraten, veel vezels, beperkt                      verzadigd vet)                                                                                                                                                                     - Leefregels (oa voldoende bewegen, niet roken)
  • Stap 2:                                                                                                                                                                                Tabletten (bijv. metformine): verminderen de glucoseaanmaak door de lever, vergroten van de insulinegevoeligheid, vertragen de opname van glucose via de darmen en/ of bevorderen de insulineproductie.
  • Stap 3:                                                                                                                                                                                       Insuline spuiten. (Vrijwel altijd in combinatie met tabletten)



Slide 32 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Oorzaken hypoglycemie

Slide 33 - Carte mentale

Te veel insuline spuiten of stapeling van bepaalde orale antidiabetica.
Te weinig eten; mn te weinig koolhydraten
Verhoogd glucoseverbruik (sporten, stress)
Invloed van andere stoffen, bijv. alcohol

Symptomen hypoglycemie

Slide 34 - Carte mentale

Te veel insuline spuiten of stapeling van bepaalde orale antidiabetica.
Te weinig eten; mn te weinig koolhydraten
Verhoogd glucoseverbruik (sporten, stress)
Invloed van andere stoffen, bijv. alcohol

Stelling: een hyperglycemie geeft meestal minder duidelijke klachten dan een hypoglycemie.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 35 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 36 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat doe je bij
een hypoglycemie?

Slide 37 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

Oorzaken hyperglycemie

Slide 38 - Carte mentale

Het eten van (te veel) snelle koolhydraten
Te weinig medicatie gebruiken
Koorts
Stress/ Spanning
Minder bewegen

Wat is een diabetische voet?

Slide 39 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 40 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions


VRAGEN of OPMERKINGEN ???

Slide 41 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions