1ha - regarder une série

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Stof voor de toetsweek

Chap6 Vocabulaire A / B / E / F

           Phrases C / G

           Grammaire D (vraagwoorden)

           Grammaire H (aller/futur proche)

Herhaling

Het bijvoeglijk naamwoord (155)   (bleu- / bleue ..)

Het bezittelijk voornaamwoord        (mon,ma,mes..)

Voltooid deelwoord (43)                 (j'ai parlé...)

Être (158) / Avoir (158)

Werkwoorden op -er                      (je parle)

Stof voor de toetsweek

Chap6   Vocabulaire ABEF
             Phrases CG
             Grammaire D (vraagwoord quel)
             Grammaire H (werkwoord prendre)


Herhaling
Werkwoorden -op er (présent & passé composé)
Onregelmatige werkwoorden avoir, être, faire en aller

Qu'est-ce que tu veux regarder ?

Lupin (s1)

Lupin (s2)

Dix pour cent (nieuwe serie)

Tu as passé un bon weekend ?

(Gebruik de passé composé)

Qu'est-ce que tu vas faire ce weekend ?

(Gebruik de 'futur proche')

je vais danser

1. ik ga dansen
2. ik heb gedanst
3. ik dans
4. jij gaat dansen

on a dansé

1. wij hebben gedanst
2. jullie hebben gedanst
3. wij dansen
4. zij dansen

ils ont joué

1. wij hebben gespeeld
2. jullie hebben gespeeld
3. zij gaan spelen
4. zij hebben gespeeld

elle va parler

1. zij gaan praten
2. zij heeft gepraat
3. zij gaat praten
4. hij gaat praten

1 Le chien a les yeux (blauw) __________________.

1. bleu
2. bleus
3. bleue
4. bleues

2 La fille est (mooi) __________________.

1. beau
2. belle
3. beaux
4. belles

3 Mon prof de biologie est (gemeen) ________________.

1. méchant
2. méchante
3. méchants
4. méchantes

4* Mes amies, Lara et Isabella sont (klein) ___________________.

1. petit
2. petite
3. petits
4. petites

1 Excusez-moi madame, vous _______________ votre portable ?

1. ont
2. a
3. avez
4. êtes

2 Eh, oui ! Il _______________ dans mon sac à dos, pourquoi ?

1. a
2. ai
3. es
4. est

3 J’ _______________ besoin de Google Maps, je cherche le métro

1. a
2. ai
3. es
4. est