Talent 1.3 Lezen - les 1 begrippen

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Welkom B1a

Leg klaar:

Boek blz. 10 - schrift met opdr. 2 - pen om mee te schrijven - pen om mee na te kijken - markeerstift.

In tweetallen - opdr. 2

Bespreek met je buur je antwoorden.

Leg je antwoord uit - 

gebruik voorbeelden.

Luister goed naar elkaar.

Zijn jullie het eens? 

Zou een selectie in het echt ook zo gaan?
Zo ja, wat herken je?
Zo nee, wat gaat anders?

1. Zeker wel
2. Waarschijnlijk niet

FICTIE

verzonnen

bedoeld om je te vermaken

(vooral voor je plezier)

kan "net echt" zijn = realistisch

of helemaal niet echt =

niet-realistisch

NON-FICTIE

gaat over de werkelijkheid

bedoeld om je te informeren

(vooral om iets te weten te komen)

Aan de slag - blz. 11 - opdr. 4

Weten jullie het verschil tussen fictie en non-fictie?

Met je buur

Overleg zachtjes

Aan de slag - blz. 11 - opdr. 4

Weten jullie het verschil tussen fictie en non-fictie?

Met je buur

Overleg zachtjes

Non-fictie: A - D 

Kenmerken van beide: B - F

Van fictie naar non-fictie lezen

Morgen -- boek mee om te lezen in de les.

Doe ideeën op 

blz. 12 - boeken van Buddy Tegenbosch

blz. 16 - leestips

DEZE LES -Door naar par. 1.3 Lezen - blz. 19

#1.3 Lezen

In deze paragraaf leer je:

1. de leesstrategieën verkennend en nauwkeurig lezen toepassen;
   
2. titel en tussenkopje herkennen;
   
3. onderwerp en deelonderwerp benoemen;
   
4. alinea’s herkennen.
   

Verschillende manieren van lezen = leesstrategieën

Hoe je een tekst leest, hangt af van je doel.

Verkennend lezen = bekijken, scannen

doel: eerste indruk van tekst krijgen

Nauwkeurig lezen = precies lezen

Doel: tekst goed begrijpen 

Je leest een artikel in de krant om daarna aan je slechtziende oma te vertellen wat er precies in staat.

1. nauwkeurig lezen
2. verkennend lezen

Je leest een tekst waarover je vragen moet beantwoorden.

1. nauwkeurig lezen
2. verkennend lezen

Je scant of een nieuwsbericht interessant genoeg is om helemaal te lezen.

1. nauwkeurig lezen
2. verkennend lezen

aan de slag - blz. 19 - opdr. 3B - 4 - 5

• Samen met je buur. Overleg zachtjes.
  
• Schrijf allebei het antwoord op in je schrift.
  
• Controleer jullie antwoorden in Talent online 1.3

Ondertussen: groepjes naar de mediatheek voor een rondleiding en om een boek uit te kiezen. Morgen mee!

WELKOM - blz. 19 - opdr. 3B - 4 - 5

•  Leg boek - schrift open.
•  Begin met lezen in je leesboek 
• Daarna: samen antwoorden controleren - nieuwe begrippen - quiz.

Wat is NIET waar over de titel van een tekst?

1. staat boven de tekst
2. noemt het onderwerp
3. ander woord voor titel is kop
4. ander woord voor titel is hoofd

Wat is NIET waar over tussenkopjes?

1. Een ander woord is deeltitel.
2. Staan boven een gedeelte van de tekst
3. Tussenkopjes sla je over bij verkennend lezen
4. Noemt het deelonderwerp van een deel van de tekst

Wat is NIET waar over het onderwerp van een tekst?

1. waar de tekst over gaat in een woord of een paar woorden
2. waar de tekst over gaat in een zin
3. om het onderwerp te bepalen kijk ik naar de titel
4. de inleiding van een tekst noemt het onderwerp

Wat is NIET waar over de deelonderwerpen in een tekst.

1. Deelonderwerpen delen de tekst op.
2. Deelonderwerpen zijn verschillende stukjes van het onderwerp
3. Een alinea behandelt één deelonderwerp
4. Een deelonderwerp kan meerdere alinea's beslaan.

1.3 Lezen - aan het werk

# Lees (leer)teksten in je boek 

# Antwoord in Talent online (nakijken staat nog uit)

Lees instructie eerst goed door.

Lezen van (leer)tekst gaat vooraf aan antwoorden.

Maak opdracht 3, 4, 5, 6, 

Een langere tekst is opgedeeld in alinea's.

Wat is NIET waar over alinea's?

1. Een alinea behandelt één of twee deelonderwerpen
2. De eerste zin van een alinea springt vaak in.
3. De zinnen in een alinea gaan over hetzelfde deelonderwerp.
4. Alle zinnen in een alinea staan achter elkaar.

De laatste zin in de alinea loopt .....

1. door tot het einde
2. nooit door tot het einde
3. meestal niet door tot het einde

De eerste regel van een alinea .....

1. springt altijd in
2. springt nooit in
3. springt soms in

Tussen de alinea's van een tekst staat

1. nooit een witregel
2. soms een witregel
3. altijd een witregel

1.3 Lezen - aan het werk

# Lees (leer)teksten in je boek 

# Antwoord in Talent online (nakijken staat nog uit)

Lees instructie eerst goed door.

Lezen van (leer)tekst gaat vooraf aan antwoorden.

Maak opdracht 7, 8, 9.

1.3 Nakijken & Leren van fouten

Werk samen en lees samen goed het antwoordmodel. 

GROEN = alles staat goed in jouw antwoord; er ontbreekt niets

ORANJE =  niet alles is goed OF niet alles staat erin

ROOD = niet alles is goed EN niet alles staat erin

Noteer in je schrift: nummer van oranje/rode opdracht en het goede antwoord. 

Les 3 #1.3 Lezen #tekst 2

Voordat we de nieuwe tekst lezen, bekijken we een filmpje dat te maken heeft met de tekst.

Les 3 #1.3 Lezen #tekst 2

Met de klas

1. Hardop  verkennend lezen 
   
2. Opdracht 11 met de klas / vul antwoorden in ONLINE
   
3. Tekst nauwkeurig lezen = lezen om te begrijpen. 
   
4. Markeer tijdens het lezen sleutelwoorden = belangrijke woorden.

#opdracht 12, 13, 14. # zelfstandig in duo's

1. Lees de opdracht - zeg in eigen woorden wat je moet doen.
2. Zoek het antwoord IN DE TEKST - lees stukjes opnieuw - bedenk het antwoord met woorden uit de tekst.
3. Schrijf op in een hele zin - Begin met de vraag - Doe het zo.

Waarom wordt Noa een wonderkind genoemd? Geef drie redenen. ANTWOORD Drie redenen om haar een wonderkind te noemen zijn  1.....2....3...

#opdracht 19,20, 21. # zelfstandig 

1. Lees de opdracht - zeg in eigen woorden wat je moet doen.
2. Zoek het antwoord IN DE TEKST - lees stukjes opnieuw - bedenk het antwoord met woorden uit de tekst.
3. Schrijf op in een hele zin - Begin met de vraag - Doe het zo.

Waarom wordt Noa een wonderkind genoemd? Geef drie redenen. ANTWOORD Drie redenen om haar een wonderkind te noemen zijn  1.....2....3...

#opdracht 12, 13, 14. # tekst 2 #blz. 23

Schrijf op in je schrift:

# heb je op papier gelezen ja / nee

# heb je sleutelwoorden ja / nee

LES 4 # 1.3 Lezen

Leestaak bij tekst 4

1.3 Nakijken & Leren van fouten

Werk samen en lees samen goed het antwoordmodel. 

GROEN = alles staat goed in jouw antwoord; er ontbreekt niets

ORANJE =  niet alles is goed OF niet alles staat erin

ROOD = niet alles is goed EN niet alles staat erin

Noteer in je schrift: nummer van oranje/rode opdracht en het goede antwoord. 

Les 4 #1.3 Lezen #tekst 3 #LEESTAAK

Leestaak = tekst waarmee je dit hoofdstuk afrondt. Je past alles toe wat je geleerd hebt.

Voordat we de nieuwe tekst lezen, bekijken we een filmpje dat te maken heeft met de tekst.

#blz. 25 tekst 3

• lees mee op papier
  
• nauwkeurig lezen = lezen om te begrijpen
• markeer of onderstreep de belangrijke woorden

kijk terug naar deze les: wat moet je leren, onthouden?

maak online opdr. 16, 17, 18 

tekst 3