2F/3F Grammatica diversen

1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Verwijswoorden, bezittelijk vnw, voegwoorden, lijdende en bedrijvende vorm.

Slide 2 - Diapositive

Verwijswoorden

Slide 3 - Carte mentale

Persoonlijk of een bezittelijk vnw
  • Persoonlijke voornaamwoorden verwijzen naar personen, dieren of dingen. 

  • De jongen zag zijn vrienden.
  • Het kind riep om zijn ouders.
  • De vrouw liet haar paspoort zien.
  • De studenten hebben hun huiswerk gemaakt.

Slide 4 - Diapositive

Let op!
  • Als je niet weet of een woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is, kun je dit opzoeken in een woordenboek.

Slide 5 - Diapositive

  • Dat ziekenhuis zou graag uitbreiden, maar het heeft daar niet genoeg geld voor.
  • Het ROC bouwt een nieuwe vestiging, omdat het steeds meer studenten krijgt. 
  • De gemeenteraad is erg laat met zijn toestemming. 
  • De vereniging is haar vergunning om alcohol te schenken kwijtgeraakt. 
  • Die zorginstelling heeft problemen, omdat ze niet genoeg personeel kan.
  • De adviescommissie heeft gisteren haar advies bekend gemaakt.  
  • Het bedrijf is erg betrokken bij zijn medewerkers. 

Slide 6 - Diapositive

Ik kan me camera niet aandoen, want hij is kapot.
A
juist
B
onjuist

Slide 7 - Quiz

De tandarts heeft u gegevens nodig.
A
juist
B
onjuist

Slide 8 - Quiz

....ik haar niet aardig vond, heb ik haar toch thuisgebracht.
A
Omdat
B
Sinds
C
Hoewel
D
Doordat

Slide 9 - Quiz

Mits of tenzij
  • Mits betekent ‘(alleen) als’, ‘op voorwaarde dat’. 

  • Anne-Sophie viert haar verjaardag, mits Amal ook komt. 

  • Tenzij betekent ‘maar niet als’, ‘behalve als’.

  • May viert haar verjaardag, tenzij Klaas ook komt.


Slide 10 - Diapositive

De docent zegt: "Letten jullie nu even op, want dit moeten jullie kennen."
A
Directe rede
B
Indirecte rede

Slide 11 - Quiz

Tim zei dat hij erg veel zin heeft in het weekend.
Schrijf deze zin in de directe rede.

Slide 12 - Question ouverte

De docent zegt: "Letten jullie nu even op, want dit moeten jullie kennen."
Hoe schrijf je deze zin in de indirecte rede.

Slide 13 - Question ouverte

Bedrijvende (actieve) vorm - Lijdende (passieve) vorm 
  • Actief schrijven, wat is dat ook alweer?

Slide 14 - Diapositive

Van actief naar passief
  • De docent betrapt mij bij het afkijken.
  • Ik word betrapt bij het afkijken (door de docent).
  • De student koopt een nieuwe laptop.
  • Een nieuwe laptop wordt door de student gekocht.

Slide 15 - Diapositive

Hoe werkt het.
1. Het lijdend voorwerp wordt onderwerp.
2. Het onderwerp wordt een bijwoordelijke bepaling die begint met door.
3. In het gezegde komt een vorm van het hulpwerkwoord worden te staan.

Slide 16 - Diapositive

De vrienden spelen een spelletje.

Slide 17 - Question ouverte

In veel nieuwbouwwijken legt de gemeente tegenwoordig woonerven aan.

Slide 18 - Question ouverte

Huiswerk
Grammatica 3F
Verwijswoorden, voegwoorden

Niveau 4: Grammatica 2F
Gebiedende wijs, Lijdende en Passieve vorm, Indirecte en directe rede.

Slide 19 - Diapositive