H3 Hoofdstuk 5 Grammatica Woordsoorten

Grammatica - woordsoorten
-Lesopening / Lesdoel
-Terugblik
-Instructie
-Samen oefenen
-Zelfstandig werken
-Evaluatie
1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 13 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Grammatica - woordsoorten
-Lesopening / Lesdoel
-Terugblik
-Instructie
-Samen oefenen
-Zelfstandig werken
-Evaluatie

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen:
Aan het einde van de les:
- kan je de woordsoorten vaststellen van woorden die tot meerdere woordsoorten kunnen behoren.

Slide 2 - Diapositive

Vorige keer hebben we het gehad over
Bedrijvende vorm: actieve zin
Lijdende vorm: passieve zin. Heeft altijd een vorm van 'worden' of 'zijn' bij zich. Heeft vaak  een bepaling met 'door'. 

De buren belden de politie toen er werd ingebroken.
De politie werd gebeld door de buren toen er werd ingebroken.


Slide 3 - Diapositive

We hebben het vorige keer gehad over bedrijvende en lijdende zinnen.

Kijk naar onderstaande zinnen:

1) Peter pakt een boterham uit de kast.
2)De auto werd door de buurman gewassen.

Welke zin is bedrijvend en welke is lijdend? Leg uit.

Slide 4 - Diapositive

Vandaag gaan we kijken naar woorden die tot verschillende woordsoorten kunnen horen.
Die:
-kan aanwijzend voornaamwoord zijn

-kan betrekkelijk voornaamwoord zijn

Dat:
-kan aanwijzend voornaamwoord zijn
-kan betrekkelijk voornaamwoord zijn
-kan onderschikkend voegwoord zijn


Slide 5 - Diapositive

Die is aanwijzend vnw als:
-je het kan vervangen door het woord: deze
-het naar iets of iemand wijst

Voorbeeld:
Ze heeft die broek gekocht. 
Die wijst naar broek en je kan het vervangen door deze

Slide 6 - Diapositive

Die is betrekkelijk vnw als:
-het verwijst naar een antecedent (=ander deel v/d zin)
-je het niet kan vervangen door het woord: deze

Voorbeeld: 
-De jongen die daar loopt
Die verwijst naar het antecedent de jongen en je kan het niet vervangen door het woord deze

Slide 7 - Diapositive

Dat is aanwijzend vnw als:
-je het kan vervangen door het woord: dit
-het naar iets of iemand wijst

Voorbeeld:

Hij heeft dat huis gekocht.
Je kan het vervangen door het woord dit en het wijst naar huis

Slide 8 - Diapositive

Dat is betrekkelijk vnw als:
-het verwijst naar een antecedent (=ander deel v/d zin)
-je het niet kan vervangen door het woord: dit

Voorbeeld:
Hij heeft het huis dat daar staat gekocht.
Dat kan je niet vervangen door dit en het verwijst naar het antecedent het huis.

Slide 9 - Diapositive

Dat is onderschikkend vw als:
-het aan het begin van een bijzin staat, en
-je het niet kan vervangen door het woord: dit
-je niet naar een antecedent wijst

Voorbeeld:
Ik zag dat de trein vertraging had.
Je kan dat niet vervangen door dit en het staat aan het begin van een bijzin.

Slide 10 - Diapositive



Wie = vragend vnw als:
het niet terugverwijst naar een antecedent
Voorbeeld: de juf weet al lang wie dat gedaan heeft.

Slide 11 - Diapositive

Wat = betrekkelijk voornaamwoord als:
het terugverwijst naar een antecedent
Voorbeeld: je hoeft niet alles te doen wat hij zegt.

Wat = telwoord als:
het de betekenis heeft van: een beetje
Voorbeeld: Ik heb nog wat snoep voor je.

Wat = onbepaald vnw als:
het de betekenis heeft van: iets
Voorbeeld: ik heb wat meegebracht voor jou.

Slide 12 - Diapositive

Aan de slag..
-We maken klassikaal opdracht 1 blz 165
-Huiswerk: opdracht 2 t/m 5

Slide 13 - Diapositive