Staal blok 7 week 2 les 3

• Spelling
• Basisschool
• Groep 8

Staal blok 7 week 2 les 3

Pak je dicteeschrift erbij

Dictee

1. de verkeerssituatie

Dictee

1. de verkeerssituatie

2. het auto-ongeluk

Dictee

1. de verkeerssituatie

2. het auto-ongeluk

3. essentiële

Dictee

1. de verkeerssituatie

2. het auto-ongeluk

3. essentiële

1. Zij wachtten gisteren op hulp.

Dictee

1. de verkeerssituatie

2. het auto-ongeluk

3. essentiële

1. Zij wachtten gisteren op hulp.

2. De trottoirs moeten overal de vereiste breedte hebben. 

Dictee

1. de verkeerssituatie

2. het auto-ongeluk

3. essentiële

1. Zij wachtten gisteren op hulp.

2. De trottoirs moeten overal de vereiste breedte hebben. 

3. De agent zal na de lunch de kinderen adviezen geven.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Mensen willen overal wonen, ook op gevaarlijke plekken.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
In Nederland hebben we onze huizen achter duinen en dijken gebouwd.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
In 1953 zijn de dijken in Zuidwest-Nederland doorgetrokken.

Wat is het lijdend voorwerp?
Mijn oma stuurt mij een ansichtkaart vanuit Spanje.

Wat is het meewerkend?
Mijn oma stuurt mij een ansichtkaart vanuit Spanje.

Wat is het lijdend voorwerp?
Ik laat mijn vriendin de bijzondere postzegel zien.

Wat is het meewerkend voorwerp?
Ik laat mijn vriendin de bijzondere postzegel zien.

Wat is het lijdend voorwerp?
Mijn moeder geeft ons een glas limonade.

Wat is het meewerkend voorwerp?
Mijn moeder geeft ons een glas limonade.

Wat is het persoonlijk voornaamwoord?
Ik heb de roodkleurige koperen buizen opgestapeld?

1. heb
2. ik
3. roodkleurige
4. opgestapeld

Wat is het hulpwerkwoord?
Zij heeft haar kapotte zonnehoedje weggegooid.

1. zij
2. heeft
3. kapotte
4. zonnehoedje

Wat is het voltooid deelwoord?
Zijn jullie over de betonnen brug gereden?

1. zijn
2. jullie
3. betonnen
4. gereden

Wat is het persoonlijk voornaamwoord?
Zijn jullie over de betonnen brug gereden?

1. zijn
2. jullie
3. betonnen
4. gereden

Wat is het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
Hij heeft met het zachte pluchen konijntje geknuffeld.

1. heeft
2. zachte
3. pluchen
4. geknuffeld

Wat is het persoonlijk voornaamwoord?
Hij heeft met het zachte pluchen konijntje geknuffeld.

1. Hij
2. geknuffeld
3. heeft
4. konijntje