Cette leçon contient 52 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
herhaling elektriciteit
Slide 1 - Diapositive
De formule voor weerstand is:
A
R = U : I
B
P = U x I
C
R = U x I
D
P = U : I
Slide 2 - Quiz
Wat is een voordeel van een relais
A
Detecteren of een schakeling geopend of gesloten is.
B
De stroomrichting één kant op laten gaan.
C
Een grote stroomkring activeren met een kleine stroom.
D
De spanning verlagen tot een veilig niveau.
Slide 3 - Quiz
In de afbeelding is het symbool te zien voor een .....
A
NTC
B
LDR
C
LED
D
Diode
Slide 4 - Quiz
Juist/onjuist: Een LED is een diode die licht geeft.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 5 - Quiz
In een transformator wordt de spanning naar beneden gebracht. Wat weet je over deze transformator?
A
De primaire spoel heeft meer windingen dan de secundaire spoel.
B
De secundaire spoel heeft meer windingen dan de primaire spoel.
Slide 6 - Quiz
Een transformator werkt alleen, omdat er een wisselend magnetisch veld in de transformator wordt opgewekt. Een transformator werkt dus alleen als hij aangesloten wordt op:
A
Gelijkspanning
B
Wisselspanning
Slide 7 - Quiz
Vermogen vaatwasser is 2350 W Bereken de stroomsterkte.
Slide 8 - Question ouverte
Oven 2350 W, waterkoker 1800 W, pizzapan 2200 W zijn tegelijk aangesloten op hetzelfde stopcontact. a. Bereken de stroomsterkte door de zekering. b. Leg uit of de zekering stroom uitschakelt.
Slide 9 - Question ouverte
Wat doet een reedcontact als je er een magneet bij houdt?
A
Licht geven.
B
De magneet aantrekken.
C
Zorgen voor een gesloten stroomking.
D
Geluid geven.
Slide 10 - Quiz
welke twee onderdelen heeft een dynamo nodig?
Slide 11 - Question ouverte
Wat is géén stroomrichting in een transistor
A
basis --> collector
B
basis --> emitter
C
collector --> emitter
Slide 12 - Quiz
Wat is de functie van het relais?
A
Het relais meet de spanning
B
Het relais werkt als spanningsdeler
C
Het relais meet de stroomsterkte
D
Het relais werkt als schakelaar
Slide 13 - Quiz
Welk onderdeel is afgebeeld?
A
Diode
B
Transistor
C
Condensator
D
NTC
Slide 14 - Quiz
Een transistor wordt opgenomen als schakelaar. Door welk onderdeel wordt de transistor bediend?
A
Basis
B
Emitter
C
Collector
D
Een draadje
Slide 15 - Quiz
Welke stoffen worden aangetrokken door een magneet?
A
Alle metalen
B
IJzer
C
IJzer en nikkel
D
IJzer, nikkel en cobalt
Slide 16 - Quiz
Wat is de LDR in deze schakeling?
timer
1:30
A
Sensor
B
Actuator
C
Schakelaar
Slide 17 - Quiz
Bereken Ns van de transformator.
timer
5:00
Slide 18 - Question ouverte
Wat is de totale weerstand van de 3 weerstanden?
A
200Ω
B
801Ω
C
1,8kΩ
D
147Ω
Slide 19 - Quiz
Een weerstand is 2500Ω. Welke weerstand kan je het beste gebruiken?
A
Rood-groen-zwart-bruin
B
Rood-groen-rood-goud
C
Rood-groen-zwart-goud
D
Rood-groen-oranje-goud
Slide 20 - Quiz
Wat is het verschil tussen een aardlekschakelaar en een zekering
Slide 21 - Question ouverte
Een NTC en een LDR zijn veranderlijke weerstandjes. Hoe verandert de weerstand van een LDR als er meer licht op de LDR valt? De weerstand wordt dan ................
A
hoger
B
lager
C
blijft gelijk
D
wordt nul
Slide 22 - Quiz
Na de elektriciteitscentrale , de masten en de transformatorstation, gaat de elektriciteit naar een transformatorhuisje. In hoeveel Volt wordt de elektriciteit dan omgezet?
A
10.000 V
B
360.000 V
C
230 V
Slide 23 - Quiz
Is dit een ideale transformator?
Is dit een ideale transformator?
Slide 24 - Question ouverte
kies uit: serie/parallel
Hoe moet je een ampèremeter aansluiten?
A
serie
B
parallel
Slide 25 - Quiz
Vervangingsweerstand parallel schakeling
A
310Ω
B
24Ω
C
12Ω
D
0,042Ω
Slide 26 - Quiz
Dit is een automatische schakeling met een .........
A
relais
B
transistor
C
schakelaar
D
zonnepaneel
Slide 27 - Quiz
Dit is een automatische schakeling met een .........
A
relais
B
transistor
C
schakelaar
D
zonnepaneel
Slide 28 - Quiz
In een schakeling is een relais opgenomen als schakelaar. Door welk onderdeel wordt het relais bediend?
A
door het anker
B
door het
breekcontact
C
door de
elektromagneet
D
door de spoel
Slide 29 - Quiz
In een schakeling voor een automatische straatlantaarn is een transistor opgenomen als schakelaar. Met welk onderdeel van de transistor is de straatlantaarn verbonden?
A
de basis
B
de collector
C
de emitter
D
geen
Slide 30 - Quiz
Dit is een serieschakeling
A
waar
B
niet waar
Slide 31 - Quiz
De motor van het zonnescherm moet aan als de zon te hard schijnt. Moet de motor op R of S aangesloten worden en hoe heet deze aansluiting?
A
R - Maakcontact
B
R - Breekcontact
C
S - Maakcontact
D
S - Breekcontact
Slide 32 - Quiz
In een serieschakeling is de stroomsterkte ........
A
Over al hetzelfde
B
Verdeeld over de verschillende vertakkingen
Slide 33 - Quiz
De spanning is....
A
1,2 V
B
7 V
C
6 V
D
12 V
Slide 34 - Quiz
Serie of parallel?
A
Dit is een serieschakeling
B
Dit is een parallelschakeling
Slide 35 - Quiz
De spanningsmeter sluit je
A
in serie aan
B
parallel aan
C
Maakt niet uit, serie en parallel kan allebei
Slide 36 - Quiz
Ik sluit een lampje (1,5 V) aan op 4 parallel geschakelde 1,5 V batterijen. Welke stelling is juist
A
het lampje brandt feller
B
het lampje brandt langer
C
het lampje brandt zwakker
D
het lampje brandt door
Slide 37 - Quiz
Bekijk de schakeling. Bij de spanningsbron is de stroomsterkte 5A. Bij R1 is de stroomsterkte 2A. Hoeveel is de stroomsterkte dan bij R2
A
De stroomsterkte is dan 5A
B
De stroomsterkte is dan 2A
C
De stroomsterkte is dan 3A
D
Kan niet beantwoord worden. Te weinig gegvens
Slide 38 - Quiz
Je ziet in de tekening de stroomsterkte op verschillende plekken. De totale stroomsterkte is 2 ampère. Wat is de stroomsterkte op alle 5 de plekken?
Het vermogen van een wasmachine is ... dan het vermogen van een telefoon.
A
Kleiner
B
Ongeveer hetzelfde
C
Groter
D
Kan je niet weten
Slide 42 - Quiz
Wat is de spanning?
A
0V
B
12V
C
48V
Slide 43 - Quiz
Welke uitspraak over serieschakelingen is waar? In een serieschakeling:
A
branden alle lampjes of zijn alle lampjes uit.
B
is de stroomsterkte niet overal even groot.
C
komen overal vertakkingen voor.
D
kun je elk lampje afzonderlijk aan of uit doen.
Slide 44 - Quiz
De volle accu heeft een capaciteit van 2 200 mAh. De stroomsterkte bereken je met de volgende woordformule: stroomsterkte = capaciteit : tijd Bereken de stroomsterkte als je de telefoon 2 uur gebruikt.
Slide 45 - Question ouverte
De batterijen in de zaklamp hebben een capaciteit van 3000 mAh. Wat betekent capaciteit?
Slide 46 - Question ouverte
Een strijkijzer heeft een energieverbruik van 6 kWh per maand. 1 kWh kost € 0,25. Wat zijn de kosten voor energie per jaar voor dit strijkijzer?
A
€ 1,50
B
€ 18,=
C
€ 24,=
D
€ 288,=
Slide 47 - Quiz
Een zaklantaarn (0,9 W) staat voor 10 minuten aan. Bereken de hoeveelheid elektrische energie die de batterij heeft geleverd.
Slide 48 - Question ouverte
Hoeveel elektrische energie heeft een lamp van 100 W gebruikt als deze 12 uur gebrand heeft?
Slide 49 - Question ouverte
Wat is het verschil tussen een relais en een transistor?
A
Een relais heeft 2 stroomkringen nodig en een transistor maar 1.
B
Een relais heeft 1 stroomkringen nodig en een transistor maar 3.
C
Een relais heeft 2 stroomkringen nodig en een transistor maar 2.
D
Een relais heeft 1stroomkringen nodig en een transistor 0.
Slide 50 - Quiz
Wat is het verschil tussen een relais en een transistor?
A
Een relais heeft 2 stroomkringen nodig en een transistor maar 1.
B
Een relais heeft 1 stroomkringen nodig en een transistor maar 3.
C
Een relais heeft 2 stroomkringen nodig en een transistor maar 2.
D
Een relais heeft 1stroomkringen nodig en een transistor 0.