B2 Duits Kapitel 8-3

Herzlich Willkommen!
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Herzlich Willkommen!

Slide 1 - Diapositive

Kies het Duitse woord voor:

de laarzen
A
der Stiefel
B
die Stiefel

Slide 2 - Quiz

Kies het Duitse woord voor:

de pet
A
die Kapuze
B
die Mütze

Slide 3 - Quiz

Kies het Duitse woord voor:

de jurk
A
das Kleid
B
der Rock

Slide 4 - Quiz

Kies het Duitse woord voor:

de spijkerbroek
A
die Hose
B
die Jeans

Slide 5 - Quiz

Jetzt wird's spannend ...
Tot nu toe heb je zelf geen antwoorden hoeven bedenken.
Op de volgende dia's moet je zelf steeds
 het antwoord intypen.

Let daarbij op het juiste gebruik van de HOOFDLETTERS,
de UMLAUT en ß.

Slide 6 - Diapositive

Typ de Duitse vertaling voor:

de ring

Slide 7 - Question ouverte

Typ de Duitse vertaling voor:

de bril

Slide 8 - Question ouverte

Typ de Duitse vertaling voor:

het oog

Slide 9 - Question ouverte

Typ de Duitse vertaling voor:

de sokken

Slide 10 - Question ouverte

Typ de Duitse vertaling voor:

sportief

Slide 11 - Question ouverte

Typ de Duitse vertaling voor:

paars

Slide 12 - Question ouverte

Typ de Duitse vertaling voor:

mooi

Slide 13 - Question ouverte

Typ de Duitse vertaling voor:

aan hebben

Slide 14 - Question ouverte

En hoe gaat het met
je woordenschat?
heel goed
goed, maar kan beter
voldoende, toch nog maar wat leren
niet zo best, nog veel te leren

Slide 15 - Sondage

Wat betekent het werkwoord

können
A
kunnen
B
mogen
C
moeten
D
weten

Slide 16 - Quiz

Wat betekent het werkwoord

dürfen
A
kunnen
B
mogen
C
moeten
D
weten

Slide 17 - Quiz

Wat betekent het werkwoord

müssen
A
kunnen
B
mogen
C
moeten
D
weten

Slide 18 - Quiz

Wat betekent het werkwoord

wissen
A
kunnen
B
mogen
C
moeten
D
weten

Slide 19 - Quiz

Welke vorm hoort hier bij?

du (können)
A
könnst
B
kannst

Slide 20 - Quiz

Welke vorm hoort hier bij?

wir (können)
A
können
B
kannen

Slide 21 - Quiz

Welke vorm hoort hier bij?

ich (dürfen)
A
dürfe
B
darf

Slide 22 - Quiz

Welke vorm hoort hier bij?

ihr (dürfen)
A
dürft
B
darft

Slide 23 - Quiz

Welke vorm hoort hier bij?

er (müssen)
A
müsst
B
muss

Slide 24 - Quiz

Welke vorm hoort hier bij?

Sie (müssen)
A
müssen
B
mussen

Slide 25 - Quiz

Welke vorm hoort hier bij?

ich (wissen)
A
wisse
B
weiß

Slide 26 - Quiz

Welke vorm hoort hier bij?

ihr (wissen)
A
wisst
B
weißt

Slide 27 - Quiz