Basis Toets hoofdstuk 1

Oefenen H1 
Hoeveel verdien je eraan?
Nodig: rekenmachine, kladblaadje, potlood
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2,4

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Oefenen H1 
Hoeveel verdien je eraan?
Nodig: rekenmachine, kladblaadje, potlood

Slide 1 - Diapositive

1. Vul aan:

Een plaats waar iets wordt verkocht en gekocht is een ..............................

Slide 2 - Question ouverte

2. Noteer bij elke omschrijving of er sprake is van VRAAG of AANBOD.
1. Alice verkoopt al haar oude games via internet.
2. Joachim koopt een paar nieuwe sportschoenen.
3. Miriam en Leo zijn op zoek naar een nieuwe auto.
4. Thijs heeft een internetwinkel waar hij kleding en sportartikelen verkoopt.
5. Xandra koopt een reep chocolade bij de supermarkt.


Slide 3 - Question ouverte

3. Simeon wil wat bijverdienen en besluit een hondenuitlaatservice te beginnen.
Voor € 1,50 per hond, per keer, laat hij je hond uit.

Hoe kan Simeon marketing gebruiken om zijn bedrijf bekend te maken? Noem een voorbeeld.

Slide 4 - Question ouverte


4. De inkoopprijs van een trui is € 19. 
De verkoopprijs is € 29,45. 
Bereken de brutowinstopslag op een trui.

Slide 5 - Question ouverte

5. Tobias heeft een kledingzaak.
Een zomerjas koopt hij in voor € 35.
Hij verkoopt de jas met een brutowinstopslag van 55%.

​Bereken de verkoopprijs van een jas. (Noteer ook je berekening.)

Slide 6 - Question ouverte

6. Febian verkoopt in een week 172 paraplu’s. De opbrengst daarvan is € 12,60 per stuk. Aan de groothandel heeft ze € 2,80 per paraplu betaald. Ze verdient aan de verkoop € 1.685,60.
​Kies in de zinnen de juiste getallen of bedragen.

​1. De afzet is .............172 paraplu’s / € 2,80 / € 1.685,60 / € 2.167,20
​2. De omzet is ................172 paraplu’s / € 2,80 / € 1.685,60 / € 2.167,20
​3. De inkoopwaarde is .................172 paraplu’s /€ 2,80 / € 1.685,60 / € 2.167,20

Slide 7 - Question ouverte

6. Febian verkoopt in een week 172 paraplu’s. De opbrengst daarvan is € 12,60 per stuk. Aan de groothandel heeft ze € 2,80 per paraplu betaald. Ze verdient aan de verkoop € 1.685,60.
​Kies in de zinnen de juiste getallen of bedragen.

​1. De afzet is .............172 paraplu’s / € 2,80 / € 1.685,60 / € 2.167,20
​2. De omzet is ................172 paraplu’s / € 2,80 / € 1.685,60 / € 2.167,20
​3. De inkoopwaarde is .................172 paraplu’s /€ 2,80 / € 1.685,60 / € 2.167,20

Slide 8 - Question ouverte

7. In welke van de volgende situaties
DAALT de omzet zeker?
A
Als de afzet daalt
B
Als de verkoopprijs daalt
C
Als de afzet en de verkoopprijs dalen
D
Als de afzet stijgt en de verkoopprijs daalt.

Slide 9 - Quiz

8. Geef achter elke stelling aan of deze JUIST of ONJUIST is.

1. Om de verkoopprijs te berekenen, moet je de brutowinstmarge kennen.
2. Een ander woord voor omzet is verkoopopbrengst.
3. Omzet is het aantal producten dat je hebt verkocht.

Slide 10 - Question ouverte


9. Geef de juiste omschrijving van het begrip inkoopprijs.

Slide 11 - Question ouverte

Tess rekent een telefoonhoesje af met een klant. Tess verkoopt 550 telefoonhoesjes per week en €7 per stuk. Bereken haar weekomzet. Schrijf de berekening op.

Slide 12 - Question ouverte

De Tapijthal verkoopt tapijt per strekkende meter. Een klant koopt zes strekkende meter tapijt voor € 245 per meter exclusief btw. Het btw-tarief is 21%.
Bereken welk bedrag de klant betaalt voor deze aankoop. Schrijf de berekening op.

Slide 13 - Question ouverte

Bram verkoopt in zijn snackbar 5.000 snacks per week. De gemiddelde verkooppprijs van een snack is € 2,30.
Bereken Brams wekelijkse omzet in snacks. Schrijf de berekening op.

Slide 14 - Question ouverte

Een tankstation verkoopt voor € 60.000 brandstof. De brandstof komt van een oliemaatschappij.
Kies hoe je het bedrag noemt dat voor de verkochte brandstof is betaald aan de oliemaatschappij. Kies uit de volgende mogelijkheden:
A
de Afzet
B
De inkoopwaarde
C
De omzet

Slide 15 - Quiz

Saar staat met een snoepkraam op de
markt. Kies welke bedrijfskosten bij haar veel lager zijn dan bij een winkel.
A
Huisvestingskosten
B
Loonkosten
C
Verkoopkosten

Slide 16 - Quiz

Noor heeft een bloemenwinkel. Ze heeft allerlei bedrijfskosten. Hierna staan enkele voorbeelden. Geef aan wat een voorbeeld is van huisvestingskosten. Kies uit de volgende mogelijkheden:
A
De kosten van de boekhouder
B
De kosten van de rioolheffing
C
De kosten van het verzorgen van bloemen

Slide 17 - Quiz

Maud verkoopt wenskaarten. Ze koopt ze in voor € 2 per stuk. Ze verhoogt de inkoopprijs met de brutowinst van 70% van de inkoopwaarde.
Bereken de brutowinstopslag. Schrijf de berekening op.

Slide 18 - Question ouverte

Milan verkoopt telefoonhoesjes. De inkoopprijs van deze hoesjes is € 8 en de bedrijfskosten van Milan zijn € 2,30 per hoesje.
Leg uit waarom Milan deze hoesjes niet voor €10,30 wil verkopen.

Slide 19 - Question ouverte

Bas Faber heeft een drogisterij. Hij stopt met reclamemaken op de kabelkrant. Hij hoopt hierdoor meer nettowinst te maken.
Kies op welke bedrijfskosten Bas door deze maatregel bespaart.
A
Huisvestingskosten
B
Loonkosten
C
Verkoopkosten

Slide 20 - Quiz

Britt heeft een hotel. Haar omzet is dit jaar hetzelfde als vorig jaar. Ook de inkoopwaarde van de omzet is hetzelfde, maar de bedrijfskosten dalen met € 4.000.
Geef aan wat er dit jaar aan de nettowinst verandert. Kies uit de volgende mogelijkheden:
A
De nettowinst blijft hetzelfde.
B
De nettowinst is € 4.000 hoger.
C
De nettowinst is € 4.000 lager.

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Diapositive