Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
Welkom bij Nederlands!
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
In deze les:
Woord van de week
Huiswerkcontrole
Testvragen
Uitleg: synoniemen en homoniemen
Maken: 6. Taalverrijking 6.1 Woordbetekenissen B. Deel 1: Synoniemen, homoniemen, woordenboek C. Deel 2: Spreekwoorden, uitdrukkingen, woordenboek, woordenlijst
Terugkijken
Doelen van deze les:
1. Je kunt aan het einde van de les kun je uitleggen wat synoniemen zijn;
2. Je kunt aan het einde van de les vertellen wat homoniemen zijn;
3. Je kunt aan het einde van de les zelf synoniemen geven voor woorden en voorbeelden van homoniemen opnoemen.
Slide 3 - Diapositive
Wat is het verschil tussen deze zinnen? Ik stak mijn arm uit. Mijn buren zijn arm.
Slide 4 - Question ouverte
Welk woord betekent hetzelfde als 'mooi'?
A
aantrekkelijk
B
wanstaltig
C
fraai
D
prachtig
Slide 5 - Quiz
Wat zijn synoniemen?
Slide 6 - Diapositive
Synoniemen
Woorden die ongeveer hetzelfde betekenen, noem je synoniemen.
Vaak kun je de betekenis van een moeilijk woord vinden door verder te lezen. Verderop in de tekst kom je dan een synoniem tegen van het moeilijke woord.
Slide 7 - Diapositive
Tegenwoordige tijd - hij / zij of ze / het / u /
Bij alle andere persoonsvormen in het enkelvoud schrijf je de ik-vorm + t.
Slide 8 - Diapositive
Slide 9 - Diapositive
Wat zijn homoniemen?
Slide 10 - Diapositive
Homoniemen
Als een woord meerdere betekenissen heeft, noem je dit een homoniem.
Ik zet mijn geld op de bank. Mijn vader zit op de bank en kijkt televisie.
Slide 11 - Diapositive
Slide 12 - Diapositive
Slide 13 - Diapositive
Slide 14 - Diapositive
Maak:
6. Taalverrijking
6.1 Woordbetekenissen B. Deel 1: Synoniemen, homoniemen, woordenboek C. Deel 2: Spreekwoorden, uitdrukkingen, woordenboek, woordenlijst
Slide 15 - Diapositive
Namen van tijdperken schrijf je altijd met een hoofdletter.
A
waar
B
niet waar
Slide 16 - Quiz
Welke is juist gespeld?
A
Walid vroeg: 'heb je zin om bij mij te komen eten?'
B
walid vroeg: 'heb je zin om bij mij te komen eten?'
C
Walid vroeg: 'Heb je zin om bij mij te komen eten?'
D
Walid vroeg: 'heb Je zin om bij mij te komen eten?'
Slide 17 - Quiz
Gebiedende wijs
Slide 18 - Diapositive
Hoe maak je de gebiedende wijs?
Slide 19 - Diapositive
Hoe maak je de gebiedende wijs?
Slide 20 - Diapositive
Welke gebiedende wijs is goed?
A
Blijft jij eens rustig!
B
Houdt u eens op!
C
Smult ervan!
D
Doet het raam dicht!
Slide 21 - Quiz
Je of jij achter de persoonsvorm?
Schrijf de ik-vorm!
Slide 22 - Diapositive
Slide 23 - Diapositive
Maak een zin waarbij je of jij achter de persoonsvorm staat.
Slide 24 - Question ouverte
Maak:
3.1 B Hoofdletters
3.5 C Deel 2: Werkwoordspelling: Gebiedende wijs, jij / je achter persoonsvorm
Slide 25 - Diapositive
johan van delden kocht gisteren een televisie van philips bij media markt
Slide 26 - Question ouverte
In deze les:
Samen kijken: waarom kan lezen leuk zijn?
Terugblik huiswerk: fictie en non-fictie, realistisch en onrealistisch, de leesautobiografie
Uitleg: boeken kiezen en genres
Doen: 1.2 Boeken uitzoeken, A t/m D
Terugkijken
Doelen van deze les:
1. Je kunt uitleggen hoe je een boek kunt kiezen dat bij je past;
2. Je kunt uitleggen welke niveaus jeugdboeken er zijn.
Slide 27 - Diapositive
De stam
De basisvorm van een werkwoord is de stam. Je gebruikt de stam om de tegenwoordige tijd, de verleden tijd en het voltooid deelwoord te maken.