Nakijken oefeningen herhalend/voorlopig zinsdeel, aangesproken persoon en tussenwerpsel

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Nakijken oefeningen herhalend/voorlopig zinsdeel, aangesproken persoon en tussenwerpsel

De docent vindt het leuk dat de leerlingen hun huiswerk maken.
Wat is de hoofdzin?

1. De docent vindt
2. De docent vindt het leuk
3. Dat de leerlingen hun huiswerk maken
4. De docent vindt het leuk dat

De docent vindt het leuk dat de leerlingen hun huiswerk maken.
Wat is de bijzin?

1. De docent vindt
2. De docent vindt het leuk
3. Dat de leerlingen hun huiswerk maken
4. De leerlingen hun huiswerk maken

Welk woord is het voorlopig zinsdeel in de hoofdzin?
De docent vindt het leuk dat de leerlingen hun huiswerk maken.

Welke functie heeft het voorlopig zinsdeel 'het' in de hoofdzin?
De docent vindt het leuk dat de leerlingen hun huiswerk maken.

Wat is de functie van de bijzin?
De docent vindt het leuk dat de leerlingen hun huiswerk maken.

1. Lijdend voorwerpszin
2. Meewerkend voorwerpszin
3. Bijwoordelijke bepalingszin
4. Onderwerpszin

We rekenen erop dat je je vrienden belt.
Wat is de hoofdzin?

1. We rekenen
2. We rekenen erop
3. We rekenen erop dat
4. Dat je je vrienden belt

We rekenen erop dat je je vrienden belt.
Wat is de bijzin?

1. We rekenen
2. We rekenen erop
3. We rekenen erop dat
4. Dat je je vrienden belt

Welk woord is het voorlopig zinsdeel in de hoofdzin?
We rekenen erop dat je je vrienden belt.

Welke functie heeft 'erop' in de hoofdzin?
We rekenen erop dat je je vrienden belt.

Wat is de functie van de bijzin?
We rekenen erop dat je je vrienden belt.

1. Lijdend voorwerpszin
2. Meewerkend voorwerpszin
3. Onderwerpszin
4. Voorzetselvoorwerpszin

Wat is de hoofdzin?
Het is een wonder dat het zo loopt.

1. Het is
2. Het is een wonder
3. Dat het zo loopt
4. Het is een wonder dat

Wat is de bijzin?
Het is een wonder dat het zo loopt.

1. Het is een wonder
2. Het is een wonder dat
3. Dat het zo loopt
4. Het is

Welk woord in de hoofdzin is het voorlopig zinsdeel?
Wat is de hoofdzin?
Het is een wonder dat het zo loopt.

Welke functie heeft 'het' in de hoofdzin?
Wat is de hoofdzin?
Het is een wonder dat het zo loopt.

Wat is de functie van de bijzin?
Wat is de hoofdzin?
Het is een wonder dat het zo loopt.

1. Lijdend voorwerpszin
2. Meewerkend voorwerpszin
3. Onderwerpszin
4. Voorzetselvoorwerpszin

Wat is de hoofdzin?
Het staat vast dat Dick zich vergist heeft.

1. Het staat vast
2. Het staat vast dat
3. Dat Dick zich vergist heeft
4. Het staat

Wat is de bijzin?
Het staat vast dat Dick zich vergist heeft.

1. Het staat vast
2. Dat Dick zich vergist heeft
3. Het staat vast dat
4. Dat Dick

Welk woord in de hoofdzin is het voorlopig zinsdeel?
Het staat vast dat Dick zich vergist heeft.

Wat is de functie van het voorlopig zinsdeel 'het' in de hoofdzin?
Het staat vast dat Dick zich vergist heeft.

Wat is de functie van de bijzin?
Het staat vast dat Dick zich vergist heeft.

1. Onderwerpszin
2. Lijdend voorwerpszin
3. Naamwoordelijk deel van het gezegde zin
4. Bijwoordelijke bepalingszin

Oei, dat ging maar net goed.

1. Oei = aangesproken persoon
2. dat = tussenwerpsel
3. Oei = tussenwerpsel
4. net = tussenwerpsel

Ach, lieverd, het komt allemaal goed.

1. Ach = aangesproken persoon Lieverd = tussenwerpsel
2. Ach = tussenwerpsel Lieverd = aangesproken persoon
3. Ach = tussenwerpsel Het = tussenwerpsel
4. Lieverd = aangesproken persoon

Beste reizigers, de trein naar Rotterdam rijdt helaas niet.

1. Helaas = tussenwerpsel
2. Beste = tussenwerpsel
3. Beste reizigers = aangesproken persoon
4. Beste reizigers = tussenwerpsel

Laat hem toch eens met rust, verdorie!

1. Hem = aangesproken persoon
2. Hem = aangesproken persoon verdorie = tussenwerpsel
3. Verdorie = tussenwerpsel
4. Verdorie = aangesproken persoon

U laat wat vallen, mevrouw.

1. U = aangesproken persoon Mevrouw = aangesproken persoon
2. Mevrouw = aangesproken persoon
3. U = tussenwerpsel Mevrouw = aangesproken persoon
4. Mevrouw = tussenwerpsel

Ontleed de volgende zin volledig.
Benoem: ow, pv, wwg/nwg, lv, mv, bwb, bep.g, bvb, obwb, voegwoord, voorlopig/herhalend zinsdeel
Doe het zo: ow =
[De docent vindt het leuk] [dat de leerlingen hun huiswerk maken.]

Ontleed de volgende zin volledig.
Benoem: ow, pv, wwg/nwg, lv, mv, bwb, bep.g, bvb, obwb, voegwoord, voorlopig/herhalend zinsdeel
Doe het zo: ow =
[We rekenen erop][dat je je vrienden belt.]

Ontleed de volgende zin volledig.
Benoem: ow, pv, wwg/nwg, lv, mv, bwb, bep.g, bvb, obwb, voegwoord, voorlopig/herhalend zinsdeel
Doe het zo: ow =
[Het is een wonder][ dat het zo loopt. ]

Ontleed de volgende zin volledig.
Benoem: ow, pv, wwg/nwg, lv, mv, bwb, bep.g, bvb, obwb, voegwoord, voorlopig/herhalend zinsdeel
Doe het zo: ow =
[Het staat vast][dat Dick zich vergist heeft.]

Een voorzetselvoorwerp vormt een vaste combinatie tussen werkwoord en voorzetsel;

Het is altijd figuurlijk bedoeld;

Begint altijd met een vast voorzetsel.

vzv

Begint het zinsdeel met een voorzetsel en geeft het een letterlijke plaats aan? Dan is het een bijwoordelijke bepaling.

bwb

bijwoordelijke bepaling

voorzetselvoorwerp

Iedere zondagmiddag luistert mijn vader naar NOS Langs de lijn.

Het nieuwste boek van Mirjam Mous is gebaseerd op waarheid.

De ijverige leerlingen hebben veel plezier in grammatica.

De bus naar Amsterdam wacht al een uur op Sanne.

Gisteren liep ik van Leeuwarden naar Heerenveen.

Terwijl de bus voor school stond, wachtte ik op het plein ernaast.

Vorige week hadden de meiden veel plezier in de achtbaan.

Noteer uit onderstaande zin het eerste en het laatste woord van de bijzin
en benoem de bijzin.

'Je moet niet vergeten dat ik van je houd.'

Noteer uit onderstaande zin het eerste en het laatste woord van de bijzin
en benoem de bijzin.

'Wie het eerst komt, heeft de meeste kans op een goed plekje.'

Noteer uit onderstaande zin het eerste en het laatste woord van de bijzin
en benoem de bijzin.

'Toen mijn zus was afgestudeerd, ging ze een jaar reizen.'

Bekijk de zin hieronder. Benoem de voornaamwoorden. Noteer bij de
betrekkelijke voornaamwoorden het antecedent. Als het ingesloten is, noteer je dat.

'Ik kan je niet vertellen welke van die twee keuzes de beste is.'

Bekijk de zin hieronder. Benoem de voornaamwoorden. Noteer bij de
betrekkelijke voornaamwoorden het antecedent. Als het ingesloten is, noteer je dat.

'Wie een koekje wil, moet in deze rij gaan staan.'