Woensdag 17 maart
1 / 19
La durée de la leçon est: 45 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Maak een foto van opdracht 3 en 4
(uit je schrift)
(uit je schrift)
Slide 3 - Question ouverte
Slide 4 - Diapositive
welk woord hoort erbij?
stom....
stom....
Slide 5 - Question ouverte
welk woord hoort erbij?
prop....
prop....
Slide 6 - Question ouverte
welk woord hoort erbij?
stok....
stok....
Slide 7 - Question ouverte
welk woord hoort erbij?
razend....
razend....
Slide 8 - Question ouverte
welk woord hoort erbij?
straat....
straat....
Slide 9 - Question ouverte
welk woord hoort erbij?
dood....
dood....
Slide 10 - Question ouverte
maak een versterking:
....ziek
....ziek
Slide 11 - Question ouverte
maak een versterking:
....mager
....mager
Slide 12 - Question ouverte
maak een versterking:
....zwaar
....zwaar
Slide 13 - Question ouverte
maak een versterking:
....jong
....jong
Slide 14 - Question ouverte
maak een versterking:
....koud
....koud
Slide 15 - Question ouverte
maak een versterking:
....brutaal
....brutaal
Slide 16 - Question ouverte
Vul de juiste overdrijving in. Kies uit:
Toen die muis over mijn bed liep, (.................)
A
stond ik op knappen
B
deed ik geen oog dicht
C
schrok ik me dood
Slide 17 - Quiz
Vul de juiste overdrijving in. Kies uit:
Ik heb al (...............) mijn tas doorzocht, maar ik kan mijn fietssleutel nergens vinden.
A
honderd keer
B
een vermogen
C
als een raket
