Vragen en ontkenningen past simple 2

Welcome everyone!
1 / 37
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Welcome everyone!

Slide 1 - Diapositive

Lesdoel: 
  • Aan het eind van de les kun je vragen wat iemand in het verleden gedaan heeft. 
  • Aan het eind van de les kun je zeggen wat je niet gedaan hebt (ontkenningen in de verleden tijd) 

Slide 2 - Diapositive

         Vragen maken in de verleden tijd
Deze lessonup behandelt 2 manieren om vragen te maken.

       1: Zinnen met was , were , can of could. 

       2: Zinnen met een ander werkwoord

Slide 3 - Diapositive

 Vraagzinnen was / were
Het lijkt op het Nederlands.
 

Ik was ziek.
Jullie waren thuis.
Zij waren op school.
Was ik ziek?
Waren jullie thuis?
Waren zij op school?
De eerste twee woorden veranderen van plaats. De rest blijft hetzelfde.

Slide 4 - Diapositive

         Zinnen met was, were, can of could
  • Wanneer je een vraag wilt maken en er staat was were, can of could  in de zin, dan moet je deze vooraan in de zin zetten.
  • De rest van de zin blijft hetzelfde.
  • She was at school.    -->    Was she at school?
  • Bob and July were at home. --> Were Bob and July at home?
  • John can do his homework.  Can John do his homework?

Slide 5 - Diapositive

         Zinnen met was of were 
We gaan dit meteen oefenen.

Let tijdens het typen op de spelling. En natuurlijk zet je achter een vraagzin altijd een vraagteken. 

Slide 6 - Diapositive

Maak een vraagzin:
Bob was on holiday.

Slide 7 - Question ouverte

Maak een vraagzin:
You were in the park this morning.

Slide 8 - Question ouverte

Maak een vraagzin:
Sally was angry yesterday.

Slide 9 - Question ouverte

Maak een vraagzin:
Bob and John were singing this morning.

Slide 10 - Question ouverte

Maak een vraagzin:
They could go on vacation.

Slide 11 - Question ouverte

Maak een vraagzin:
Tom can catch Jerry.

Slide 12 - Question ouverte

         Zinnen met was of were 
  • Je weet nu hoe je vragen maken met was , were can of could in de zin.
  • We gaan nu bekijken wat je moet doen als er een ander werkwoord in de zin staat.

Slide 13 - Diapositive

         Zinnen met andere werkwoorden 
  • Helaas staat niet in alle Engelse zinnen was, were can of could.
  • Als er een ander werkwoord staat dan moet je de vraag beginnen met did.
  • Daarna krijg je de rest van de zin, maar... moet je het werkwoord in de tegenwoordige tijd zetten.

Slide 14 - Diapositive

         Zinnen met andere werkwoorden 
  • Hoe zet je een werkwoord in de tegenwoordige tijd?
  • Hiervoor zijn 2 manieren: 
  • 1. Je haalt ed van het werkwoord af;
  • 2. Je gebruikt het 1e rijtje van de onregelmatige werkwoorden

Slide 15 - Diapositive

         Zinnen met andere werkwoorden 
  • Hoe zet je een werkwoord in de tegenwoordige tijd?
  • Hiervoor zijn 2 manieren: 
  • 1. Je haalt ed van het werkwoord af;   worked --> work
  • 2. Je gebruikt het 1e rijtje van de onregelmatige werkwoorden.
   
      

Slide 16 - Diapositive

         Zinnen met andere werkwoorden 
  • Samengevat: 
  • Did vooraan + de rest van de zin met het werkwoord in de t.t..

  • The farmer worked hard. --> Did the farmer work hard? 
  • Bob kissed Annie.   --> Did Bob kiss Annie?
  • My sister ate an apple. Did my sister eat an apple?

Slide 17 - Diapositive

         Zinnen met andere werkwoorden 
Omdat dit wat lastiger is gaan we ook dit even oefenen.

Je krijgt 3 zinnen waarbij je de juiste vraag moet kiezen.
Daarna krijg je 3 zinnen waarbij je zelf de vraag moet maken.

Slide 18 - Diapositive

Maak een vraagzin:
Bob worked hard.
A
Bob worked hard?
B
Worked Bob hard?
C
Did Bob work hard?
D
Did Bob worked hard?

Slide 19 - Quiz

Maak een vraagzin:
She talked about him.
A
Did she talk about him?
B
Did she talked about him?
C
Talked she about him?
D
She talked about him?

Slide 20 - Quiz

Maak een vraagzin:
They swam in the sea.
A
Did they swam in the sea?
B
Swam they in the sea?
C
Did the swimming in the sea?
D
Did they swim in the sea?

Slide 21 - Quiz

Maak een vraagzin:
It rained a lot.

Slide 22 - Question ouverte

Maak een vraagzin:
My brother helped me.

Slide 23 - Question ouverte

Maak een vraagzin:
He gave me a book.

Slide 24 - Question ouverte

         Vragen maken in de verleden tijd
Korte samenvatting:
Staat er was of were in de zin? 
Zet die vooraan, rest van de zin blijft hetzelfde.

Staat er een ander werkwoord in de zin?
Did vooraan in de zin, rest van de zin hetzelfde maar het werkwoord veranderd in de tegenwoordige tijd.

Slide 25 - Diapositive

Ik snap hoe ik vragen moet maken met de past simple.
Ja, ik snap het helemaal.
Nou, ik snap het een beetje.
Nee, ik snap het nog niet en wil meer uitleg.

Slide 26 - Sondage

ontkenningen
* bij ontkenningen met  1 werkwoord gebruik je het  hulpwerkwoord  DID
* je zet didn't vóór het werkwoord
* na didn't komt ALTIJD het hele werkwoord
I went to London
I didn't go to London

Slide 27 - Diapositive

maak ontkennend: The police caught the criminal

Slide 28 - Question ouverte

Maak ontkennend: He did a very easy job an hour ago

Slide 29 - Question ouverte

maak ontkennend: The little boy fell into the water

Slide 30 - Question ouverte

maak ontkennend: I broke my foot

Slide 31 - Question ouverte

maak ontkennend: She crept through the grass this morning

Slide 32 - Question ouverte

Maak ontkennend: The castle burnt completely last year

Slide 33 - Question ouverte

extra oefeningen
Maak je nog te veel fouten en/of  wil je extra oefenen, klik dan op de volgende dia's

Slide 34 - Diapositive

Slide 35 - Lien

Slide 36 - Lien

Slide 37 - Lien