Het werkwoord "möchten"en herhaling ww en um/im/am

Het werkwoord "möchten" 
 herhaling werkwoorden
um-am-im?
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Het werkwoord "möchten" 
 herhaling werkwoorden
um-am-im?

Slide 1 - Diapositive

Zorg dat je je Textbuch blz 83 voor je hebt en bekijk Grammatik E

Slide 2 - Diapositive

Wat betekent het werkwoord "möchten"?

Slide 3 - Question ouverte

sleepvraag
sleep de juiste vervoeging achter het juiste pers. vnw

Slide 4 - Diapositive

du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
ich
möchtest
möchte
möchten
mochten
mochte
möchte
möchten
möchtet

Slide 5 - Question de remorquage

invuloefening
Er volgen een aantal zinnen. 
Kies steeds het juiste woord dat in de zin past.

Slide 6 - Diapositive

Ihr (möchten) ..... lieber Pommes essen.
A
möchte
B
möchtest
C
möchten
D
möchtet

Slide 7 - Quiz

möchten
______ er in die Disko gehen?
A
möcht
B
möchtet
C
möchte
D
möchten

Slide 8 - Quiz

...........(möchten) Jan und Sem mit dem Bus fahren?
A
möchte
B
möchtest
C
möchten
D
möchtet

Slide 9 - Quiz

Was (möchten) du für ein Geschenk haben?
A
möchten
B
möchtet
C
magt
D
möchtest

Slide 10 - Quiz

Ich ________in die Disko gehen.
A
möchte
B
machte
C
möchten
D
möcht

Slide 11 - Quiz

opfrissen kennis
Weet je nog hoe het zat met de vervoeging van regelmatige werkwoorden?

Slide 12 - Diapositive

Als je regelmatige werkwoorden wilt vervoegen dan zoek je eerst de ........ op!

Slide 13 - Question ouverte

Hoe vind je de stam van een werkwoord?

Slide 14 - Question ouverte

En dan?

Slide 15 - Question ouverte

Wanneer gebruik je : im  - am - um?

dagen van de week=am Montag/am Mittwoch

De woorden im en um gebruik je eigenlijk net als in het Nederlands!

seizoenen= im Herbst/im Winter        in de herfst/in de winter

tijdstip= um drei Uhr/ um halb fünf    om 3 uur/ om half 5

maanden=im April/im März                    in april/in maart

Slide 16 - Diapositive

Vul aan: im, am of um?
Als je wilt zeggen in welke maand of seizoen iets gebeurt,
dan gebruik je:

Slide 17 - Question ouverte

Vul aan: im, am of um
Als je wilt zeggen op welke datum (dag van de week, dagdeel, datum) iets gebeurt, dan gebruik je ....

Slide 18 - Question ouverte

Vul aan: im, am of um
Als je wilt zeggen om hoe laat (tijdstip) iets gebeurt, dan gebruik je :

Slide 19 - Question ouverte

Jetzt üben wir!
Macht  folgenden Aufgaben:

Slide 20 - Diapositive

...... ersten Juli habe ich Geburtstag
A
Um
B
Im
C
Am

Slide 21 - Quiz

...... Januar ist es kalt.
A
Im
B
Um
C
Am

Slide 22 - Quiz

Ich habe einen Termin beim Zahnarzt .............. 3. April 2020.
A
am
B
im
C
um
D
von.....bis

Slide 23 - Quiz

.....Viertel vor 8 bin ich zu Hause
A
Am
B
Um
C
Im

Slide 24 - Quiz

vertaal: op 15 november
A
um 15. November
B
im 15. November
C
den 15. November
D
am 15. November

Slide 25 - Quiz

Alles klar?

Wer hat noch Fragen?

Slide 26 - Diapositive