AGT4fatl8 Verbes réguliers et irréguliers

Verbes réguliers
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 6 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Verbes réguliers

Slide 1 - Diapositive

Welke werkwoordstijden
gebruiken we?

Slide 2 - Carte mentale

Welke tijden kennen we ? 
voltooid tegenwoordige tijd
(v.t.t.)
ik heb gespeeld
onvoltooid verleden tijd
(o.v.t.)
ik speelde
toekomende tijd
(nabije toekomst)
ik ga spelen
tegenwoordige tijd
(o.t.t.)
ik speel
toekomende tijd 
(verdere toekomst)
ik zal spelen
voorwaardelijke wijs
ik zou spelen
passé composé
futur proche
imparfait
présent
conditionnel
futur simple

Slide 3 - Question de remorquage

Vervoegen in présent

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Nog meer uitleg nodig?
Hierna volgen 6 filmpjes die de alle tijden nogmaals uitleggen. Vooral handig wanneer de uitleg van hierboven niet duidelijk genoeg was of je alles even wilt opfrissen.

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Vidéo

Slide 12 - Vidéo

Slide 13 - Vidéo

Slide 14 - Vidéo

Slide 15 - Vidéo

Slide 16 - Vidéo

Verbes irréguliers
De regels die hierboven staan beschreven gelden ook voor de onregelmatige werkwoorden, maar : 
  • de vervoeging van de présent van deze werkwoorden is altijd anders, dus leer die van buiten (zie de documenten van vorige week)
  • voor de passé composé leer je het voltooid deelwoord van buiten + avoir / être als hulpwerkwoord
                                                                                                                    --> 

Slide 17 - Diapositive

Verbes irréguliers
  • De imparfait wordt ook bij alle onregelmatige werkwoorden vervoegd zoals de regel aangeeft, met als enige uitzondering être : nous sommes --> j'étais.
  • Futur simple en conditionnel hebben een eigen stam (voor beide tijden dezelfde!), waarachter je dezelfde uitgangen aanvult als bij de regelmatige werkwoorden (-ai, -as, -a, -ons, -ez, -ont). De stam moet je wel steeds van buiten leren. Zie ook de volgende opdracht!

Slide 18 - Diapositive

Stam futur simple / conditionnel
viendr-
devr-
fer-
voudr-
pourr-
saur-
ir-
ser-
aur-
avoir - hebben
être - zijn
savoir - weten
devoir -moeten
vouloir - willen
faire -  maken/doen
aller - gaan
pouvoir - kunnen
venir - komen

Slide 19 - Question de remorquage

Hoe vertaal je :
tu as été
vous avez eu
A
jij bent gegaan zij hebben gehad
B
jij bent geweest u heeft gehad
C
jij hebt gehad u bent geweest
D
jij bent geweest u heeft gemaakt

Slide 20 - Quiz

Hoe vertaal je:
il pouvait
nous voulions
A
hij zal kunnen wij zullen willen
B
hij zal kunnen wij willen
C
hij kon wij wilden
D
hij kon wij zullen willen

Slide 21 - Quiz

Hoe vertaal je:
ils peuvent
je sais

A
zij kunnen ik doe
B
zij willen ik weet
C
zij willen ik doe
D
zij kunnen ik weet

Slide 22 - Quiz

Vertaal:
Ik ben in Parijs geweest en ik heb het Louvre bezocht.

Slide 23 - Question ouverte

Vertaal:
Wij zullen met de trein komen.

Slide 24 - Question ouverte

Vertaal:
Zij zal om 17 uur voor de Eiffeltoren zijn. We gaan hem samen bezoeken.

Slide 25 - Question ouverte

Vertaal:
Ik heb een wandeling gemaakt.

Slide 26 - Question ouverte

Vertaal:
We hebben een jeugdherberg gereserveerd.

Slide 27 - Question ouverte