1 Goede start: persoonsvorm

welkom 
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

welkom 

Slide 1 - Diapositive

Wat weet je nog van de persoonsvorm?

Slide 2 - Question ouverte

ZINSDELEN

persoonsvorm


Eén werkwoord in een zin is de persoonsvorm. 

Aan de persoonsvorm kun je twee dingen zien:
1. Hoeveel personen iets doen: één (enkelvoud) of meer (meervoud)
2. Wanneer iets gebeurt: nu (tegenwoordige tijd) of al eerder (verleden tijd)

Slide 3 - Diapositive

ZINSDELEN

persoonsvorm


1. Hoeveel personen iets doen: één (enkelvoud) of meer (meervoud)
– Sven stapt in de bus.
 – De drie jongens stappen in de bus.

2. Wanneer iets gebeurt: nu (tegenwoordige tijd) of al eerder (verleden tijd)
 – De hond loopt aan de lijn.
 – De hond liep gisteren aan de lijn.

Slide 4 - Diapositive

OPDRACHT
Maak enkelvoud of meervoud van de persoonsvorm.

Bijvoorbeeld:
In Dubai staat een waanzinnig hotel.

In Dubai staan waanzinnige hotels.

Slide 5 - Diapositive

Maak enkelvoud of meervoud van de persoonsvorm.

De lobby's lijken op een sprookjesboek.

Slide 6 - Question ouverte

Maak enkelvoud of meervoud van de persoonsvorm.

Een gast betaald $400 per nacht.

Slide 7 - Question ouverte

Maak enkelvoud of meervoud van de persoonsvorm.

Toeristen vinden dat vaak te duur.

Slide 8 - Question ouverte

Maak enkelvoud of meervoud van de persoonsvorm.

Een trucje is: neem alleen een drankje.

Slide 9 - Question ouverte

In welke tijd staat de zin?

In Engeland werd een reclame verboden voor een middel tegen puistjes.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 10 - Quiz

In welke tijd staat de zin?

Je zag de foto's van voor en na de behandeling.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 11 - Quiz

In welke tijd staat de zin?

Die foto's zijn niet eerlijk, zegt de reclamecommissie.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 12 - Quiz

In welke tijd staat de zin?

Je ziet eerst een meisje met een vette huid zonder make-up.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 13 - Quiz

In welke tijd staat de zin?

En op de volgende foto draagt het meisje wel make-up.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 14 - Quiz

vraagproef 

Slide 15 - Diapositive

instructie 
2, 6 en 7 pag. 47 en 49. 
Hoofdstuk 1 Grammatica paragraaf 1.7 

Slide 16 - Diapositive

Je weet nu
 wat de persoonsvorm is.

Slide 17 - Diapositive

werkwoordelijk gezegde
Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Vidéo

 Werkwoordelijk gezegde
  • Het werkwoordelijk gezegde is een zinsdeel.
  • Het werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin.
  • De persoonsvorm is onderdeel van het werkwoordelijk gezegde.
  • Het werkwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp ‘doet’ of ‘overkomt’.
  • Let op: het woordje te voor een heel werkwoord hoort ook bij het werkwoordelijk gezegde!
Ik heb veel te doen.
werkwoordelijk gezegde: heb te doen


Slide 20 - Diapositive

Wat is het werkwoordelijk gezegde? 
Hij staat daar te huilen. 
Dus het werkwoordelijke gezegde is: 

Slide 21 - Diapositive

INSTRUCTIE
Maken opdracht 1, 6, 7 en 9 werkwoordelijke gezegde met accolades markeren in de zinnen, p. 50, 53 en 54 van je leer-/werkboek. Grammatica 1.8 Hoofdstuk 1 
timer
15:00

Slide 22 - Diapositive