Hoofdstuk 4 extra oefenen 2B

Hoofdstuk 4
Extra oefenen
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Hoofdstuk 4
Extra oefenen

Slide 1 - Diapositive

Ondernemen betekent:
A
Iets zelf maken of doen
B
Bedrijf met verschillende filialen
C
Iemand met heel veel personeel
D
Iemand met een eigen bedrijf zijn inkomen verdient

Slide 2 - Quiz

Wat is produceren?
A
Het maken van goederen en het leveren van diensten
B
Het maken van goederen
C
Het leveren van diensten

Slide 3 - Quiz

Een bedrijfskolom is
A
Een kast in een bedrijf
B
Bedrijven die samenwerken
C
Bedrijven die een kolom maken
D
Alle bedrijven die meewerken aan een product

Slide 4 - Quiz

Wat is automatiseren?
A
Computers en computerprogramma's
B
Alles gaat automatisch
C
Computers en computerprogramma's sturen productie aan.
D
Computers en computerprogramma's sturen mensen

Slide 5 - Quiz

Piet verkoopt bij zijn eigen bedrijf mobiele telefoons.
Piet is....
A
Werknemer
B
Werkgever

Slide 6 - Quiz

Er zijn 200 fietsen gemaakt. De totale productiekosten zijn € 30.000.
Bereken de kostprijs per scooter.

Slide 7 - Question ouverte

Er worden 20 auto's gemaakt. De kostprijs per auto is € 10.000.
Bereken de totale productiekosten.

Slide 8 - Question ouverte

Messi speelt als voetballer. Messi is ....
A
Werknemer
B
Werkgever

Slide 9 - Quiz

Noem drie productiefactoren:
A
Natuur, werkgever en werknemer
B
Arbeid, werk en ondernemer
C
Water, personeel en gebouw
D
Natuur, arbeid en kapitaal

Slide 10 - Quiz

Recycling is
A
Plastic soep
B
Het weggooien van materiaal op de goede manier.
C
Het maken van nieuwe materialen uit afval
D
Vreselijk veel werk

Slide 11 - Quiz

Je verkoopt voor € 325 aan ijsjes. De kosten waren € 196.
Hoeveel winst heb je gemaakt?

Slide 12 - Question ouverte

Concurrenten zijn:
A
Twee vijanden van elkaar
B
Bedrijven die hetzelfde goederen en diensten aan elkaar leveren
C
Bedrijven leveren goederen aan elkaar
D
Bedrijven die dezelfde soort producten maken of leveren

Slide 13 - Quiz

Ferdi heeft voor € 90 sokken verkocht. Zijn kosten waren € 40. Wat is zijn winst?
A
€ 130
B
€ 90
C
€ 40
D
€ 50

Slide 14 - Quiz

Bij een festival verkoop je 150 stuks Red Bull blikjes voor € 2,25 per stuk.
Wat is de opbrengst.
A
377,50
B
373,50
C
337,50
D
333,70

Slide 15 - Quiz

Het maken van goederen en het leveren van diensten noem je 
Van machines en andere kapitaalgoederen bereken je de                       per jaar, omdat ze steeds minder waard worden. 
Dankzij                    hoeven mensen minder zwaar werk te doen.

Produceren
Mechanisatie
afschrijving

Slide 16 - Question de remorquage