les inval klas 4 rekenen

Meten
1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
RekenenPraktijkonderwijsLeerjaar 4

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Meten

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

Zet de lengtematen in de goede volgorde van groot naar klein.
km
hm
dam
m
dm
cm
mm

Slide 3 - Question de remorquage

doelen
Ik ken de lengtematen met afkortingen
  • millimeter = mm
  • centimeter = cm
  • decimeter = dm
  • meter = m
  • decameter = dam
  • hectometer = hm
  • kilometer = km

Slide 4 - Diapositive

Zet de eenheden van lengte op de goede volgorde.

Slide 5 - Question de remorquage

Schrijf de antwoorden op een blaadje
Kies de juiste lengtemaat.
Kies uit: mm, cm, dm, m, km.
a. De kamer is 24 ……….. hoog en 5 ………. lang.
b. Een fietser rijdt 20 ………. per uur.
c. Mijn broer kan 2,75 ……….. ver springen.
d. Een gum is ongeveer 3 …….. lang.
e. De afstand Amsterdam-Parijs is ongeveer 500 ……..
f. Het passagiersvliegtuig vliegt op een hoogte van 8500 …………
g. Een auto is ongeveer 42 ……… lang en 1600 ……… hoog.
h. De tafel is 8 ……. hoog en de zitting van de stoel is 45 ……. hoog.
i. De vulpen is 1,3 ……. lang en 8 ……. dik.

Slide 6 - Diapositive

De afstand naar Haarlem of Amsterdam geef ik aan in ...
A
meter
B
kilometer
C
hectometer
D
centimeter

Slide 7 - Quiz

De punt van een potlood geef ik aan in....
A
decimeter
B
centimeter
C
decameter
D
millimeter

Slide 8 - Quiz

De hoogte van een deur is ongeveer....
A
2 decimeter
B
20 centimeter
C
5 meter
D
2 meter

Slide 9 - Quiz

Welke eenheid van lengte past het beste bij de afbeelding.
km
hm
dam
m
dm
cm
mm

Slide 10 - Question de remorquage

De Kerktoren van Den Haag is:                         hoog.
Een potlood is ongeveer:                         lang.
Je tafel in de klas is:                         breed.
Meneer Naber heeft een lengte van:
Sleep de antwoorden naar de juiste plaats.
7 dm
35 m
184 cm
152 mm

Slide 11 - Question de remorquage

breedte van een kast
diepte van een kast
hoogte van een kast
van de voorkant naar de achterkant
van de linkerkant naar de rechterkant
van de onderkant naar de bovenkant

Slide 12 - Question de remorquage

Gewicht/wegen

Slide 13 - Diapositive

Schooltv
https://schooltv.nl/video-item/hoe-wordt-gezorgd-dat-de-weegschaal-in-de-supermarkt-klopt-het-juiste-gewicht-afwegen-dankzij-de

Slide 14 - Diapositive

Waar denk je aan bij
de woorden
gewicht/wegen

Slide 15 - Carte mentale

Hoe noemen we dit apparaat?
A
weegschaal
B
personenweegschaal
C
maatbeker
D
keukenweegschaal

Slide 16 - Quiz

Hoe noemen we dit?
A
lepels
B
maatlepels
C
lepelaar
D
bestek

Slide 17 - Quiz

Verschillende materialen 
Zoals jullie hebben gemerkt, door het antwoorden van de vorige vragen, zijn er verschillende soorten weegschalen of manieren om iets af te meten. 

Een personenweegschaal 
keukenweegschaal  
Maatlepels 

Slide 18 - Diapositive

Wat voor soort weegschaal is dit?
Kies twee antwoorden.
A
keukenweegschaal
B
digitale weegschaal
C
personenweegschaal
D
analoge weegschaal

Slide 19 - Quiz

Welke weegschaal zou je gebruiken?
Keukenweegschaal
Personenenweegschaal
Maatlepels

Slide 20 - Question de remorquage

Lees af
A
B
C
D
95 kg
81 kg
85 kg
99 kg

Slide 21 - Question de remorquage

Wat is de afkorting van kilogram?
A
kilo
B
gram
C
g
D
kg

Slide 22 - Quiz

Wat is zwaarder?
A
zak appels
B
pak melk

Slide 23 - Quiz

Welke product weegt 120 gram?
A
1 ei
B
Pakje boterhamworst
C
Fles cola
D
Pak koffiebonen

Slide 24 - Quiz

Er zijn deze week 3 baby’s geboren. Mike, Sophie en Willem.
Mike weegt 3150 gram
Sophie weegt 2930 gram
Willem weegt 3050 gram

Wie weegt het meest?

A
Mike
B
Sophie
C
Willem

Slide 25 - Quiz

Slide 26 - Vidéo

Koppel de gewichten aan de goede benaming
Pond
500 gram
Kilo
1000 gram
Ons
100 gram

Slide 27 - Question de remorquage

1 ons =
A
1000 gram
B
500 gram
C
100 gram

Slide 28 - Quiz

1 pond =
A
1000 gram
B
500 gram
C
100 gram

Slide 29 - Quiz

1 kilo =
A
1000 gram
B
500 gram
C
100 gram

Slide 30 - Quiz

Wat weegt 1 kg?
A
1,5 liter cola
B
pak suiker
C
koffiepads
D
zak chips

Slide 31 - Quiz

Wat weegt ieder product? 
Sleep het naar het goede begrip. 
Kilo
1000 gram
Pond
500 gram
Ons
100 gram

Slide 32 - Question de remorquage

Wat weegt ongeveer 1 kilogram?
A
Kuikentje
B
Laptop
C
Fiets

Slide 33 - Quiz

Wat weegt ongeveer 1 gram?
A
Punaise
B
Tekkel
C
Ananas

Slide 34 - Quiz

Is de weegschaal in balans?
A
Ja
B
Nee

Slide 35 - Quiz

Slide 36 - Diapositive

1 Kilo bestaan dus uit 1000 gram

Dus 1000 simkaartjes 
weegt evenveel 
als een pak meel 
van 1 kilogram. 

Slide 37 - Diapositive

Schrijf iets op wat ongeveer een kilo weegt.

Slide 38 - Question ouverte