3.3 Veranderen van fase - havo VWO2

Vorige week...
1 / 42
suivant
Slide 1: Diapositive
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 80 min

Éléments de cette leçon

Vorige week...

Slide 1 - Diapositive

hoeveel graden is het op de thermometer?
A
0 graden
B
2 graden
C
-2 graden
D
-7 graden

Slide 2 - Quiz

In welk onderdeel van de Thermometer zit de vloeistof?
A
Reservoir
B
Schaalverdeling
C
Display
D
Stijgbuis

Slide 3 - Quiz

Het reservoir van een vloeistofthermometer is gevuld met:
A
Water
B
Alcohol
C
Kwik

Slide 4 - Quiz

In welke fase zit water als het mist?
A
vast
B
gas
C
vloeibaar

Slide 5 - Quiz

Hoe komt het dat een stof verschillende fasen heeft ?
A
doordat moleculen veranderen
B
door de temperatuur
C
doordat moleculen met verschillende snelheden bewegen
D
door de luchtdruk

Slide 6 - Quiz

In een vaste stof zitten de moleculen:
A
op hun eigen plek en bewegen niet
B
niet op een eigen plek omdat ze bewegen
C
op hun eigen plek maar bewegen
D
vast

Slide 7 - Quiz

De vloeistof in een vloeistofthermometer:
Krimpt als de temperatuur       ...........
Zet uit als de temperatuur        ...........
Stijgt
Daalt

Slide 8 - Question de remorquage

Keran heeft op een thermometer zonder schaalverdeling het nulpunt (0 °C) en het honderdpunt (100 °C) aangegeven. De twee streepjes staan 10 cm uit elkaar.
Als Keran zijn zelfgemaakte thermometer in water van onbekende temperatuur plaatst, stijgt de alcohol in de stijgbuis tot 4 cm boven 0 °C.

Wat is de temperatuur van het water?
A
20 °C
B
40 °C
C
60 °C
D
Dat kun je niet zeggen met de gegevens die je hebt

Slide 9 - Quiz


Wat is geen fase van een stof ?
A
vast
B
gas
C
vloeibaar
D
water

Slide 10 - Quiz

Waarom heeft een stof verschillende fasen?
A
doordat moleculen veranderen
B
door de temperatuur
C
doordat moleculen verschillend bewegen
D
door de luchtdruk

Slide 11 - Quiz

Stoom.
Welke vorm is dit van water?
A
Water
B
Waterdamp
C
IJs

Slide 12 - Quiz

IJs en water bestaat uit:
A
Dezelfde fase
B
Dezelfde stof
C
Dezelfde vorm
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 13 - Quiz

Als water kookt, ontstaat waterdamp en nevel. Op de foto is de plek waar veel waterdamp is aangegeven met de letter:
A
A
B
B
C
Zowel A als B
D
Geen van beide

Slide 14 - Quiz

Er bestaan zout-, suiker- en ijskristallen.
Wat hebben deze kristallen met elkaar gemeen?
A
De kristallen bestaan uit dezelfde stof
B
De kristallen bestaan uit dezelfde grootte
C
De kristallen zijn steeds de vaste fase van de stof
D
De kristallen hebben een zeshoekige structuur

Slide 15 - Quiz

In het dagelijks leven wordt de temperatuurschaal gebruikt van:

Slide 16 - Question ouverte

Deze schaal gaat uit van twee vaste punten:
100 °C de temperatuur van:

Slide 17 - Question ouverte

Deze schaal gaat uit van twee vaste punten:
0 °C de temperatuur van:

Slide 18 - Question ouverte

Veranderen van fase
Paragraaf 3.3

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Afkortingen fases
Gas fase --> g
vloeibare fase --> l
vaste fase --> s

komt uit het Engels: gas, liquid, solid

Slide 21 - Diapositive

Fase-overgangen

Slide 22 - Diapositive

Bevriezen of stollen
vloeistof (l) --> vast (s)
Niet bij iedere stof wordt bevriezen gebruikt. 
Als een vloeistof vast wordt bij een temperatuur van  0 °C of lager dan noemen we het bevriezen
Is de temperatuur hoger? dan noemen we het stollen.

Slide 23 - Diapositive

Smelten
 vast (s) --> vloeistof (l).


Chocola smelten!

Slide 24 - Diapositive

Vervluchtigen of Sublimeren
  • Vast (s) --> gas (g)
  • Afstand en beweging van deeltjes neemt snel toe
  • Geen tussenfase
  • Bv: Droog ijs

Slide 25 - Diapositive

Rijpen of Desublimeren
  • Gasvormig (g) --> vast (s)
  • Afstand en beweging van deeltjes neemt snel af
  • Geen tussenfase
  • Bv: Rijp

Slide 26 - Diapositive

Condenseren
gas (g) --> vloeistof (l)

Spiegel badkamer na het douchen


Slide 27 - Diapositive

Verdampen
vloeistof (l)--> gas (g)

Parfum is ook een mooi voorbeeld.

Slide 28 - Diapositive

Verdampen

Slide 29 - Diapositive

Fase overgangen en het weer
Smelten
Smelten
Verdampen
Condenseren
Bevriezen
Vervluchtigen
Rijpen

Slide 30 - Diapositive

Fase-overgangen

Slide 31 - Diapositive

Slide 32 - Diapositive

Bijna alle vloeistoffen krimpen als de temperatuur daalt. Doordat de moleculen minder snel bewegen, botsen ze minder hevig en duwen ze elkaar minder ver opzij. 

Slide 33 - Diapositive

Krimpen en uitzetten
Moleculen zijn altijd in beweging. Hoe snel deze moleculen bewegen hangt af van de temperatuur. 
Hoe heter de temperatuur, hoe sneller moleculen bewegen. Ook de afstand tussen de moleculen wordt dan steeds groter.
In een vaste stof bewegen de moleculen bijna niet. De moleculen zitten op een vaste plek.
In een vloeistof bewegen de moleculen langs elkaar heen. De moleculen zitten niet meer op een vaste plek.
In een gas bewegen de moleculen heen snel. Daardoor hebben de moleculen ook veel ruimte nodig.

Slide 34 - Diapositive

Water een uitzondering
water tussen 4 °C en 0 °C. 
Als water afkoelt, krimpt het net als andere vloeistoffen tot de temperatuur 4 °C is. Maar als water nog verder afkoelt, van 4 °C naar 0 °C, zet het juist weer uit (figuur 4).

Slide 35 - Diapositive

Slide 36 - Diapositive

IJs
Als het water daarna bevriest, zet het nog verder uit: 
als 1 dm3 water van 0 °C bevriest, ontstaat er ongeveer 1,1 dm3 ijs. Het volume neemt tijdens het bevriezen dus toe met ongeveer 10%.

oorzaak: de bijzondere kristalstructuur

Slide 37 - Diapositive

IJs
IJs heeft een bijzondere kristalstructuur, met veel lege ruimte tussen de moleculen

Slide 38 - Diapositive

ijsberg
Een ijsberg zit voor 90% onder water.

Slide 39 - Diapositive

Zeespiegel
stijging
  • wel door smeltend landijs
  • niet door drijvend ijs (Noordpool)
  • wel door uitzetting van water

Slide 40 - Diapositive

Afsluiting
  • vervluchtigen
  • rijpen
  • verdampen
  • condenseren
  • bevriezen
  • smelten 

Slide 41 - Diapositive

Opdracht
Maak opdrachten bij paragraaf 3.3 (vraag 1 t/m 13) 

Huiswerk
Maak de opdrachten af
Maak een samenvatting in je schrift van paragraaf 3.3
Gebruik steekwoorden

Slide 42 - Diapositive