V2 sortir, partir et phrases vacances

V2 - LS Unité 1 - VOYAGES

SORTIR - PARTIR
PHRASES VACANCES
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 20 min

Éléments de cette leçon

V2 - LS Unité 1 - VOYAGES

SORTIR - PARTIR
PHRASES VACANCES

Slide 1 - Diapositive

Het werkwoord SORTIR kan betekenen
A
uitgaan, uitkomen en verkering hebben met
B
uitgaan, uitmaken en verkering hebben met
C
uitgaan, meegaan en verkering hebben met
D
uitgaan, verdergaan en verkering hebben met

Slide 2 - Quiz

Kies de juiste vorm:
ZIJ GAAN UIT
A
ils sort
B
elles sortent
C
ils sont sortis
D
elles sortint

Slide 3 - Quiz

Dit zijn alle vormen
van de présent
van SORTIR

Slide 4 - Carte mentale

Noteer de juiste Franse werkwoordsvorm van PARTIR:
jij vertrekt

Slide 5 - Question ouverte

Noteer de juiste Franse werkwoordsvorm van PARTIR:
zij is vertrokken

Slide 6 - Question ouverte

Noteer de juiste Franse werkwoordsvorm van SORTIR:
jullie gaan uit

Slide 7 - Question ouverte

Noteer de juiste Franse werkwoordsvorm van SORTIR:
wij zijn uitgegaan (wij = 2 jongens en 1 meisje)

Slide 8 - Question ouverte

Vertaal in het Frans:
Ik ben in Frankrijk geweest.

Slide 9 - Question ouverte

Hoe voeg je aan de zin:
J'ai été en France
de woorden
'tijdens de vakantie' toe?

Slide 10 - Carte mentale

Maak een Franse zin:
Wij hebben met ... gereisd
(vul zelf vervoermiddel in)

Slide 11 - Question ouverte

Maak de Franse zin:
Wij zijn ... gebleven.
(vul zelf het aantal weken in)

Slide 12 - Question ouverte

Vertel in het Frans waar je verbleven hebt:
gekampeerd / huisje gehuurd / in hotel / ...

Slide 13 - Question ouverte

Maak twee korte Franse zinnen.
Noem twee activiteiten die je
tijdens je vakantie hebt gedaan.

Slide 14 - Carte mentale

Zeg in het Frans:
Het WAS mooi weer

Slide 15 - Question ouverte