H7 Rekenregels

Rekenregels

1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
RekenenMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Rekenregels

Slide 1 - Diapositive

Rekenregels: Hoe moeten wij van de onvoldoendes afkomen?
H = Haakjes wegwerken
M = Machtsverheffen
W = Worteltrekken
V = Vermenigvuldigen
D = Delen
O = Optellen
A = Aftrekken

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Sleep alles in de juiste volgorde
1
2
3
4
optellen en aftrekken
Vermenigvuldigen en delen
Machten en wortels
Haakjes

Slide 4 - Question de remorquage

voorbeeld rekenvolgorde
14 + 24 : 8 x (2 + 8) =
14 + 24 : 8 x 10 = 
14 + 3 X 10 =
14+ 30 = 44

6 x 3 + √25 = 
6 x 3 + 5 = 
18 + 5 = 23

Slide 5 - Diapositive

54 + 16 x 99 =
Eerst vermenigvuldigen:
16 x 99 = 1.584
Dan optellen:
54 + 1.584 = 1.638

Wat is het antwoord dat jouw rekenmachine geeft bij deze som?

Slide 6 - Diapositive

25 : 5 x 4 - 6 + 3 =
Eerst delen:
25 : 5 = 5
Dan vermenigvuldigen:
5 x 4 = 20
Dan aftrekken:
20 - 6 = 14
Dan optellen:
14 + 3 = 17

Slide 7 - Diapositive

Voorbeeld
 9 + -5 x -4 =

 9 +  20   

29

    

Slide 8 - Diapositive

Voorbeeld
 -8 : 2  + (7 - -3)
 - 8: 2  + 10
   -4   + 10
  6

Slide 9 - Diapositive

Wat is de juiste volgorde van bewerkingen?
1)
2)
3)
4)
Haakjes uitwerken
Machten en wortels -->
X en ÷ -->
+ en - -->

Slide 10 - Question de remorquage

reken uit
3+(6x2)

Slide 11 - Question ouverte

(8 + 3 ) x (7 - 8) =
A
-69
B
69
C
-11
D
11

Slide 12 - Quiz

Reken uit
6 - 2 + (12 : 4)

Slide 13 - Question ouverte

Reken uit
2 x (6 : 3) + 1 =

Slide 14 - Question ouverte

Machten = herhaald vermenigvuldigen 

Slide 15 - Diapositive

Wortels 

Slide 16 - Diapositive


49
A
7
B
5
C
8
D
6

Slide 17 - Quiz


144
A
14
B
12
C
13
D
11

Slide 18 - Quiz

80 - (2 x 4²)=

Slide 19 - Question ouverte

Bereken.
45 : 9 + 25 : 5 =
A
12
B
10
C
6
D
7

Slide 20 - Quiz

Bereken.
7 x 9 - 7 x (3 + 2) =
A
56
B
280
C
28
D
70

Slide 21 - Quiz

Bereken.
2800 - (25 - (3 x 4 - 12 : 1) x 5) =
A
2265
B
2775
C
3475
D
2555

Slide 22 - Quiz

Bereken.
7 x 9 - 7 x (3 + 2) =
A
56
B
280
C
28
D
70

Slide 23 - Quiz

Bereken.
2800 - (25 - (3 x 4 - 12 : 1) x 5) =
A
2265
B
2775
C
3475
D
2555

Slide 24 - Quiz

Woordformules
Een woordformule is een rekenkundige zin. 
De zin laat een verband tussen iets zien. 
In deze zin staan getallen en woorden. 
De woorden kun je vervangen door getallen.

Je kunt een woordformule maken bij een situatie. 
Als je de woordformule weet, kun je makkelijk
dingen uitrekenen. 
Loon reiskosten € 5+ € 8/per uur. Hoeveel loon? Loon= € 5 + € 8 x aantal uur = €  
Wat je uit wilt rekenen, staat altijd vooraan.

Slide 25 - Diapositive

Voorbeelden van eenvoudige woordformules zijn:



Lize verdient met een bijbaan € 5 per uur. Om snel te weten hoeveel Lize verdiend heeft, kan Lize een tabel maken met alle mogelijke aantallen uren erin:


Dit wordt wel een lange tabel. Lize kan van deze situatie ook een woordformule maken.
Dan is het salaris snel uit te rekenen:
             salaris (€) = 5 × werktijd (uren)
Lize kan nu het aantal gewerkte uren, in de formule, invullen en het salaris uitrekenen.


Slide 26 - Diapositive