examentips

 4TL.BTE   LEERTIPS 
   EXAMEN TEKENEN 
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
Beeldende vormingMiddelbare schoolvmbo t, vwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 21 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

 4TL.BTE   LEERTIPS 
   EXAMEN TEKENEN 

Slide 1 - Diapositive

Bij de beeldende vakken gaan de vragen bijna altijd over een (afbeelding van een) kunstwerk.

Vaak staat er een tekst bij: de naam van de maker, de titel van het kunstwerk, het materiaal waarvan het is gemaakt, de maten van het werk, informatie over het werk zelf, de tijd waarin het is gemaakt, enz.

Alle informatie is van belang: ze is aanleiding voor een vraag.
Bekijk de afbeeldingen en lees de informatie dus zorgvuldig door!

Slide 2 - Diapositive

Er zijn verschillende soorten vragen. Ze verschillen in moeilijkheid.
De soorten vragen zijn de volgende:
 
• Vragen over de verschijningsvorm: Wat is het? (Is het in 2D of 3D? Is het toegepaste of autonome kunst? Een bouwwerk, schilderij, toegepaste kunst?)
 
• Vragen over de voorstelling: Wat is er te zien? (Beschrijf de voorstelling of aspecten van de voorstelling en de betekenis ervan.)
 
• Vragen over de vormgeving. Die gaan over het gebruik van de beeldaspecten: kleur, vorm, licht,
ruimte en ordening. (Hoe is de compositievorm, het vorm- en kleurgebruik, en de licht-, lijn- en
ruimtewerking? De vragen gaan meestal over de effecten van de vormgevingsaspecten.)
 
• Vragen over de hanterings- of werkwijze: gebruik van het materiaal en de techniek. (Welk materiaal is gebruikt, welke techniek en op welke manier? Wat is het effect van de gebruikte techniek op het totale beeld?)
  
• Vragen over de inhoud/boodschap of zeggingskracht: Wat wil de maker overbrengen? Hoe komt het over? Is het agressief, romantisch, feestelijk, energiek, enz.? Waardoor komt dat?
 

 

Slide 3 - Diapositive

Vervolg soorten vragen:

• Vragen over het proces: Welke fase van het proces is het werk? (Is het een schets of een definitief schilderij? Onderbouw je mening met een argument.)
 
• Vragen over de functie: Heeft het een gebruiksfunctie, symbolische functie, enz.? (Welke functie heeft dit werk? Hoe functioneert het? Geef een argument.)
 
• Vragen over de cultuur-historische achtergrond. Dit verschilt per thema. (Welke betekenis had het beeld of object in de tijd waarin het werk gemaakt?)

Slide 4 - Diapositive

Lees en begrijp de informatie

TIP

Bijna alle vragen beginnen met een stukje informatie gevolgd door ‘Bekijk afbeelding nr...’. Check dus of je de goede afbeelding en informatie hebt.
 
Dat doe je bijvoorbeeld door:
 
- de vraag goed door te lezen (welke informatie geeft de vraag?);
- de kernwoorden van een vraag te onderstrepen;
- te controleren of je de moeilijke woorden in de vraag begrijpt;
- de vraag in eigen woorden te formuleren (waar gaat het om bij deze vraag?);
- het deel van de afbeelding waar de vraag over gaat te omcirkelen of markeren.

Slide 5 - Diapositive

Goed lezen, begrijpen en doorzien van de vragen is erg belangrijk.

Oefen dat door oefenexamens te maken of zelf verschillende soorten vragen als hierboven te
bedenken.

Slide 6 - Diapositive

TIP
Op het examen werk je met bronnen, meestal zijn dat een afbeelding en een stukje tekst. Welke informatie zie, lees of herken je in de bron?
 
Tekstbronnen
- Let in de bron op: uitspraken, beweringen, meningen, beelden, argumenten, die je kunnen helpen bij de beantwoording van de vraag.


Afbeelding: foto’s, schilderijen en cartoons
- Kijk goed naar titel, onderschrift, symbolen, boodschap, beeldelementen, personen (politiekeleiders). Markeer de elementen die je kunnen helpen bij het beantwoorden van de vraag.

- Combineer de bron met de vraag.

Slide 7 - Diapositive

Oefenexamens
Deze vind je op examenblad.nl

Slide 8 - Diapositive

voorstelling versus vormgeving
Vragen over een kunstwerk kunnen gaan over 
de inhoud/het verhaal/de voorstelling
               of over 
 de vormgeving = hoe het gemaakt is, de middelen waarmee.


Slide 9 - Diapositive

TIP
Veel vragen gaan over vormgevingsaspecten. Als je daarin een goed inzicht hebt, levert je dat veel punten op! Oefen met de afbeeldingen in dit boek. Bijvoorbeeld door van een afbeelding voorstellingsaspecten te noemen en daarna vormgevingsaspecten. 

TIP
Bij elke vraag staat het aantal punten genoemd dat je kunt halen. Dat ligt meestal tussen 1 en 4 punten. Een vierpuntenvraag komt niet veel voor. Het aantal punten is gekoppeld aan:
- het aantal antwoorden in de vraag (noem 2 kenmeren... → 2 punten)
- de moeilijkheid van de vraag.

Slide 10 - Diapositive

TIP
Meestal wordt gevraagd om in je antwoord één, twee of drie aspecten te noemen. Beperk je antwoord tot het gevraagde aantal. Geef je meer antwoorden dan gevraagd, dan wordt alleen naar de eerste gekeken.

TIP
Formuleer heel precies je antwoord en gebruik daarbij de volgende tips:
- Gebruik de vraagformulering in je antwoord.
- Beschrijf duidelijk waar je in de afbeelding het gevraagde ziet (bijvoorbeeld een bepaald kleurgebruik dat gevraagd wordt of een bepaalde toepassing van een beeldelement).

Slide 11 - Diapositive

Tips tijdens het examen
  • neem een woordenboek mee!
  • bij vergelijkingen altijd beide kunstwerken enz. in het antwoord bespreken
  • Lees de tekst en bekijk de BRON die erbij staat goed. Soms is er al een antwoord te halen door te kijken naar de titel, formaat, materiaal etc. 

Slide 12 - Diapositive

Wat is een goed antwoord?
Het is groot OF de bomen zijn groot
Het is hard OF het materiaal is hard
Aan zijn gezicht OF zijn mond is scheefgetrokken / hij heeft zijn ogen dichtgeknepen
(2e antwoord is goed) KORTOM: DUIDELIJK, FEITELIJK EN GEDETAILLEERD ANTWOORDEN!
Vage antwoorden zijn altijd FOUT. 

Slide 13 - Diapositive

TIPS
1. STAMP de vormgevingsaspecten en bijbehorende begrippen.

2. Lees de vraag goed en controleer of je antwoord feitelijk, gedetailleerd en volledig is.

3. Zorg dat je alle moeilijke woorden begrijpt.

4. Weet hoeveel punten je kunt verdienen (aantal punten = aantal elementen in je antwoord)

5. OEFENEN MET EXAMENS!
Doe DIT NIET: 

1. De bron(nen) niet gebruiken
2. Niet uitgebreid genoeg antwoorden
3. Vraag niet goed lezen
4. VAAG en ALGEMEEN ANTWOORDen. 



Slide 14 - Diapositive

Begrippen!
Focus op de  begrippen in je boek.

Dit is ‘gewoon’ stampwerk. Ken dus alle begrippen+ ken het
verschil tussen voorstelling- en vormgevingsaspecten.
Zie ook begrippenlijst

OEFEN met BEGRIPPEN TOEPASSEN door het maken van examens

Slide 15 - Diapositive

CONTROLEER tijdens oefenexamen
CONTROLEER ook jouw antwoorden met het antwoordmodel. De antwoorden uit het antwoordmodel geven een goed beeld van de nauwkeurigheid waarmee je vragen moet beantwoorden.

Slide 16 - Diapositive

BLIJF VOLLEDIG!
Geef volledig antwoord. Denk aan de toevoeging van een extra woord:
bij voorstelling bijv. niet alleen 'boom', maar 'tropische boom' en
bij vormgeving niet alleen 'kleur' maar bijv. 'warme kleuren'.
- Indien er specifiek om een aspect wordt gevraagd noteer dan altijd eerst het aspect. Wanneer er bijvoorbeeld om een vormgevingsaspect wordt gevraagd. Noteer dan eerst het vormgevingsaspect en geef daarna uitleg bijv.:
→ KLEUR: ........
of VORM: ............
etc.

Slide 17 - Diapositive

TIP
 
Als je klaar bent:
  
- Controleer of je het juiste aantal gevraagde antwoorden hebt gegeven.
- Er zijn geen ontbrekende woorden of ontbrekende zinsgedeelten in je antwoord.
- Je hebt alle vragen beantwoord. Na de laatste vraag heb je de nummering gecontroleerd en overgeslagen vragen alsnog beantwoord.
- Controleer of je tevreden bent over je antwoord.
- Bij een oefenexamen: zoek in het correctievoorschrift naar het antwoord en vergelijk dit met jouw antwoord. Bepaal het aantal behaalde punten.

Slide 18 - Diapositive

FEITELIJK, SPECIFIEK en GEDETAILLEERD ANTWOORDEN!!

Slide 19 - Diapositive

Formule voor succes
1. Beheers je leerstof 
2. Oefen met analyseren met voorstelling en vormgeving.
3. Bekijk en oefen met oude examens Op examenblad 
4. Oefen met het correct formuleren van antwoorden!
5. Controleer goed je antwoorden. 

Slide 20 - Diapositive

Heel veel succes!

Slide 21 - Diapositive