Ch2 E - Present Simple (negations)



HB1A
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon



HB1A

Slide 1 - Diapositive

PLANNING
  • Lesson goal
  • Recap
  • New grammar
  • Practise
  • Finishing up 

Slide 2 - Diapositive

LESSON GOAL
I can write a negative sentence in the present simple

Slide 3 - Diapositive

How are you feeling today?
😒🙁😐🙂😃

Slide 4 - Sondage

Wat is de SHIT-rule?

Slide 5 - Carte mentale

Waarmee begint een vraagzin en waarmee eindigt een vraagzin ALTIJD?

Slide 6 - Carte mentale

Hoe maak je een vraagzin in de present simple als het werkwoord am/are/is/can is?

Slide 7 - Carte mentale

Hoe maak je een vraagzin in de present simple met alle andere werkwoorden?

Slide 8 - Carte mentale

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Wat is een negatieve zin?

Slide 11 - Carte mentale

NEW GRAMMAR
Grab your notebook!

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Vidéo

WHAT IS A NEGATIVE SENTENCE?
Een negatieve zin is een zin die aangeeft dat je iets niet doet. 
Je gebruikt voor een negatieve zin altijd het woordje not

Slide 14 - Diapositive

NEGATIEVE ZIN MET AM/ARE/IS/CAN
Om een negatieve zin te maken met het werkwoord am, are, is, of can voeg je not toe achter het werkwoord.
Bijvoorbeeld:
I am thirteen years old. --> I am not thirteen years old.

Je schrijft can+not altijd aan elkaar! --> cannot 

Slide 15 - Diapositive

What is the correct negative sentence?: She is a great person.
A
Not is she a great person.
B
She is not a great person.

Slide 16 - Quiz

Make this sentence negative:
We are good friends.

Slide 17 - Question ouverte

Slide 18 - Diapositive

NEGATIEVE ZIN MET ALLE ANDERE WERKWOORDEN
Om een negatieve zin te maken met alle andere werkwoorden, zet je do not/does not voor het werkwoord.
Bij does gebruik je daarna altijd het hele werkwoord!
Bijvoorbeeld:
I like football. --> I do not like football.
He walks to school every day. --> He does not walk to school every day.

Slide 19 - Diapositive

What is the correct negative sentence?: We go to the supermarket.
A
We go not to the supermarket.
B
We do not go to the supermarket.

Slide 20 - Quiz

What is the correct negative sentence?: He knows the answer.
A
He knows not the answer.
B
He does not knows the answer.
C
He know not the answer.
D
He does not know the answer.

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Diapositive

PRACTISE

Slide 23 - Diapositive

I can write a negative sentence in the present simple
😒🙁😐🙂😃

Slide 24 - Sondage