Basisstof 3 Eukaryoten

Eukaryoten
Basisstof 3
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Eukaryoten
Basisstof 3

Slide 1 - Diapositive

Vorige les
Les van Myrthe over Prokaryoten

Dit was een verzamelnaam voor alle archaea en bacteriën

Archaea hebben verschillende bijzondere eigenschappen (extremofiel)

Bacteriën zijn niet alleen maar ziekteverwekkers maar kunnen 
ook heel nuttig zijn.

Virussen vallen niet onder de prokaryoten omdat zij niet levend zijn
Wel zijn ze net zo hinderlijk voor prokaryoten als dat ze voor ons mensen zijn.

Slide 2 - Diapositive

Archaea hebben bijzondere eigenschappen.

Welke eigenschap stelt hen in staat om in ons darmstelsel te overleven?
A
Ze kunnen leven van alvleessap en gal en produceren hierbij koolstofdioxide
B
Ze kunnen leven in een zuurstofarme omgeving en produceren hierbij methaangas
C
Ze kunnen leven in een koolstofdioxiderijke omgeving en produceren colagas
D
Ze kunnen helemaal niet overleven in ons darmstelsel

Slide 3 - Quiz

Een bacterie heeft een celwand. Welke stof bevat hun celwand en komt bij geen enkel ander organisme voor?
A
Chitine
B
Cellulose
C
Lignine
D
Peptidoglycaan

Slide 4 - Quiz

Wat kunnen bacteriën?
Bacteriën kunnen dit wel:
Bacteriën kunnen dit niet:
Ongeslachtelijk voortplanten
Plasmiden uitwisselen
Melk in yoghurt veranderen
Druivensap en wijn veranderen
Temperaturen boven de 125 graden overleven
Overleven in een droge omgeving
Dode resten opruimen
Genetisch materiaal uitwisselen met archaea
Geslachtelijk voortplanten (dmv eicellen en zaadcellen)
Een sexpilus vormen

Slide 5 - Question de remorquage

Hoe noemen we een virus die een bacterie infecteert?
A
Bacteriofaag
B
Macrofaag
C
Viriofaag
D
Sarcofaag

Slide 6 - Quiz

Door met het domein van de eukaryoten
Bestaat uit 3 rijken:

- Schimmels

- Planten

- Dieren

Soms wordt er nog een 4e rijk genoemd: de protisten. Dit zijn eigenlijk eencellige schimmels, planten of dieren waarvan nog niet duidelijk is tot welk rijk zij precies behoren.

We lopen de eigenschappen van elk rijk door:

Slide 7 - Diapositive

Schimmels
Komen meercellig en enkelcellig (de gisten) voor


Meercellige schimmels bestaan uit schimmeldraden (hyfen)


Hebben een celkern en celwand, geen bladgroenkorrels ook al 
lijken sommige schimmels groen.


Zijn belangrijk bij het opruimen van de natuur, bij de productie van
 voedsel en medicijnen.


Slide 8 - Diapositive

Voortplanting bij schimmels
Gisten planten zicht voort door knopvorming.

 

Meercellige schimmels maken sporen


Eenvoudige schimmels maken sporen op de uiteinden van de hyfen, 
die omhoog steken vanuit het voedsel.

Complexere schimmels maken ook een voortplantingsstructuur 
waar de sporen in zitten, de paddenstoel.


Slide 9 - Diapositive

Planten
Hebben een celwand van cellulose

Hebben onder andere bladgroenkorrels en zijn daarmee ook autotroof (maken hun eigen energie).

Eencellige planten noemen we algen.

Algen vallen onder de wieren en samen met de mossen en varens vallen zij onder de sporenplanten.


Slide 10 - Diapositive

Planten
De paardenstaarten en varens hebben ook nog eens transportvaten net zoals de zaadplanten.

Deze drie groepen worden dan ook wel tot de vaatplanten gerekend. 
Deze groep kan ook veel groten worden dan de wieren en de mossen


Slide 11 - Diapositive

Dieren
Ze hebben een celkern maar géén celwand of 
bladgroenkorrels (ze zijn dus heterotroof).

Bijna alle dieren zijn diploïd (twee setjes chromosomen), 
alleen de geslachtscellen komen voor in een haploïd stadium

Criteria voor indeling zijn een- of meercelligheid, symmetrie, 
het soort skelet en natuurlijk resultaten op basis van 
moleculair onderzoek.


Slide 12 - Diapositive

Indeling van het dierenrijk

Slide 13 - Diapositive

Indeling van het dierenrijk

Slide 14 - Diapositive

Indeling van het dierenrijk

Slide 15 - Diapositive

Eencelligen
Eencelligen met kenmerken van dieren zijn de amoebe en het pantoffeldiertje

De amoebe maakt schijnvoetjes waarmee hij 
zich voortbeweegt of eten (vaak bacteriën) insluit.

Het pantoffeldiertjes zit iets complexer in elkaar en
heeft ook meer organellen.

De trilharen geleiden het voedsel naar de celmond.

Het voedsel wordt verteerd in voedselvacuolen en de
resten verlaten het lichaam bij de celanus.

Slide 16 - Diapositive

Geleedpotigen
Meest soortenrijke stam van het dierenrijk

Meer dan een miljoen soorten waarvan 3/4 insect

Uitwendig skelet van Chitine.
Groei dus alleen mogelijk tijdens vervelling.

Insecten kennen verschillende vormen en fasen tijdens hun leven.

Vanuit het ei komt een larve. Als deze uitgegroeid is vindt de metamorfose plaats. De larve verpopt en er ontstaat een imago.
Het imago plant zich weer voort en produceert eitjes.

Slide 17 - Diapositive

Hoe goed heb je opgelet?
Laten we eens kijken hoeveel er al is blijven hangen door middel van een paar vragen.


Slide 18 - Diapositive

De eukaryoten bestaan uit:
A
Schimmels, dieren, planten
B
Schimmels en bacteriën
C
planten en dieren
D
Uit archaea en planten

Slide 19 - Quiz

Schimmels planten zich voort door middel van:
A
eicellen en zaadcellen
B
sporen
C
knopvorming
D
vorming van hyfen die losbreken en verder groeien

Slide 20 - Quiz

Sporenplanten
Vaatplanten
Sporenplant en vaatplant
Algen
Wieren
Mossen
Varens
Paardenstaarten
Bedektzadigen
Naaktzadigen

Slide 21 - Question de remorquage

Indeling van het dierenrijk vindt plaats op basis van:
A
grootte van het dier
B
Kleur van het dier
C
Symmetrie van het dier
D
Het skelet van het dier

Slide 22 - Quiz

Eencelligen
Sponzen
Holtedieren
Platwormen
Rondwormen
Weekdieren
Geleedpotigen
Stekelhuidigen
Gewervelden
Ringwormen

Slide 23 - Question de remorquage

Zelf aan de slag met eukaroten
Lees de basisstof goed door.

Maak de opdrachten 26 tot en met 38

Succes!

Slide 24 - Diapositive