Spreken en gesprekken H1

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

Zelfstandig lezen

Zorg dat je een leesboek hebt dat je kunt gebruiken tijdens de voorleeswedstrijd. 

Spreken en gesprekken H1

Neem voor je bladzijde 22

Doel: aan het einde van de les weten wij het verschil tussen open en gesloten vragen en kunnen wij dit toepassen.

Startopdracht

Maak de startopdracht zelfstandig. Je krijgt hier 5 minuten de tijd voor. Als je klaar bent, mag je dit bespreken met je buur.

Theorie

We lezen de theorie en kijken naar de instructievideo. 

Noteer de moeilijke woorden die je tegen komt.

1. Komt hij altijd met de fiets naar school?

1. Open
2. Gesloten

2. Wanneer zie jij je beste vrienden van de basisschool nog?

1. Open
2. gesloten

3. Moet jij ook om 7 uur opstaan om op tijd op school te komen?

1. Open
2. Gesloten

Welke dingen moet jij thuis doen om te helpen?

1. Open
2. Gesloten

5. Maken jullie vaak huiswerk op vrijdagmiddag?

1. Open
2. Gesloten

6. Wilt u misschien koffie?

1. Open
2. Gesloten

7. Welk soort bijbaantje zou je leuk vinden?

1. Open
2. Gesloten

8. Waar zoek jij altijd naar je sleutels als je ze kwijt bent?

1. Open
2. Gesloten

Opdracht 2

Geef antwoord op vraag 1 t/m 8 in je schrift. Kijk nog even naar de theorie op bladzij 22 als je het lastig vindt.

Nakijken

1 feit                         6 Mening

2 mening              7 Mening

3 mening              8 Feit

4 feit

5 De reden kan bijvoorbeeld ziekte zijn: feit. Of de reden kan gebrek aan zin zijn: mening. Niet vast te stellen dus.

Opdracht 3

We lezen eerst de vragen door en kijken dan naar een fragment. 

Beantwoord de vragen 1 t/m 5.

Nakijken

1 De interviewster stelt vooral open vragen.

2 Ze vraagt vooral naar meningen.

3 Een vraag waarmee ze doorvraagt: ‘Heb je dat wel eens meegemaakt?’ naar aanleiding van een eerder antwoord van Jim.

Nakijken

4 De non-verbale communicatie van de interviewster: ze zit zeer rechtop of buigt zelfs naar voren om meer contact te maken met haar gasten, ze is geanimeerd, benadrukt wat ze zegt met hoofdbewegingen, kijkt als ze een vraag gesteld heeft haar gesprekspartner goed aan en dwaalt niet af, bijvoorbeeld naar haar kaartjes waarop vragen staan die ze nog meer kan stellen.

Nakijken

5 De non-verbale communicatie van de geïnterviewden: de beide mannen zitten rechtop, armen ontspannen op tafel, glimlachen als de interviewster spreekt, kijken haar aan en gebruiken bij het beantwoorden van de vraag vaak ondersteunende armgebaren. Er lijkt geen sprake van onwil, zenuwen of desinteresse.

Opdracht 4

Aan de slag met opdracht 4. Bedenk zelfstandig 5 geschikte open vragen. Bedenk vragen die een feit als antwoord verlangen en vragen die naar een mening informeren. 

Maak nu tweetallen.

Klaar? Lezen in je leesboek