Herhalen hoofdstuk 4 (les 14 do)

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je iPad (dicht)
  • je leerwerkboek
  • je etui
  • log in in LessonUp
De les start en je bent stil:
timer
1:00
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je iPad (dicht)
  • je leerwerkboek
  • je etui
  • log in in LessonUp
De les start en je bent stil:
timer
1:00

Slide 1 - Diapositive

Planning
  • Herhalen hoofdstuk 4
  • Werkmoment
  • Quizlet woorden 4.5
  • Afsluiten van de les


Toets: 
maandag 7 februari

Slide 2 - Diapositive

Woorden 4.5
Je kent de betekenis van de woorden op pagina 131.
Je kunt er een zin mee maken.
Je kunt weet wat formele en informele taal is (p. 139).

Heeft u voor mij misschien een zakdoekje?
Hé, heb je een zakdoekje?

Slide 3 - Diapositive

Grammatica 4.7
  • Je weet wat de koppelwerkwoorden zijn (p. 148).
  • Je kunt in een zin werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde aanwijzen.
  • Je kunt zww, hww en kww aanwijzen in een zin (p. 150).

Je weet dat een naamwoordelijk gezegde bestaat uit:
  • een koppelwerkwoord en een aanvulling
  • de aanvulling is een bijvoeglijk naamwoord of een zelfstandig naamwoord.

Slide 4 - Diapositive




ZWW zelfstandig werkwoord
  • duidelijke betekenis, 
  • iemand DOET iets
  • hoort bij het werkwoordelijk gezegde



KWW koppelwerkwoord: zijn, worden, blijven
  • geen duidelijke betekenis
  • iemand IS iets
  • hoort bij het naamwoordelijk gezegde

HWW hulpwerkwoord
  • geen duidelijke betekenis
  • kan niet alleen in een zin staan
  • kan bij wg en ng
  • is de persoonsvorm
Soorten werkwoorden
Ik kan fietsen.
kan = pv en hww
fietsen = zww
Ik wil beroemd worden.
wil = pv en hww
worden = kww

Slide 5 - Diapositive

Spelling 4.8
Je weet wanneer je apostrof, trema of accenttekens gebruikt.
Denk aan het papier met é, è en ê. (zie Teams).

Je kunt de persoonsvorm tegenwoordige tijd en het voltooid deelwoord goed spellen. Gebruik het schema op pagina 250. 

Slide 6 - Diapositive

Woorden opdracht 7
mbo'er

Slide 7 - Diapositive

Hoe ga je leren?
  • Verdeel het in stukjes. Je hebt 6 paragrafen.
  • Leer de theorie. Snap je de voorbeelden?
  • Bekijk de LessonUps. 
  • Oefen met materialen op Teams.
  • Oefen met Versterk jezelf in de methode.
  • Oefen met Quizlet, de links staan in Magister bij 7 februari.

Slide 8 - Diapositive

Benoem het werkwoord in de zin.
Hoe word je profvoetballer?
A
word=zww
B
word=kww
C
word=hww
D
geen idee

Slide 9 - Quiz

Benoem de werkwoorden in de zin.
Ik zal mijn boeken moeten kaften.
A
zal=hww boeken= zww
B
zal en moeten = hww kaften = zww
C
zal = hww moeten = zww
D
zal = zww moeten / kaften = hww

Slide 10 - Quiz

Benoem de werkwoorden.
Fred is lang kwaad gebleven.
A
is= kww gebleven = kww
B
is= hww gebleven= zww
C
is = hww gebleven = kww
D
is=kww gebleven=hww

Slide 11 - Quiz

Welk woord is goed geschreven?
A
caissiere
B
caissière
C
caissiëre
D
caissiére

Slide 12 - Quiz

Welk woord is goed geschreven?
A
Créme fraiche is verse room.
B
Crème fraiche is verse room.
C
Crème fraîche is verse room.
D
Creme fraiche is vers room.

Slide 13 - Quiz

Welk woord is goed geschreven?
Het woord betekent: een veelgebruikte, afgesleten uitdrukking.
A
cliche
B
cliché
C
clîché
D
clichè

Slide 14 - Quiz

Een onderonsje tussen
twee personen noem je een:
A
tete-a-tete
B
tête-a-tête
C
tete-à-tete
D
tête-à-tête

Slide 15 - Quiz

Werkmoment: maken
Maak Test jezelf van 4.7.

Stel vragen over hoofdstuk 4.

12.20 uur Quizlet live 4.5
timer
10:00

Slide 16 - Diapositive

Woorden 4.5

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Lien

Afsluiting
Succes met leren!!

Slide 19 - Diapositive

Woorden 3.5

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Lien