Interrogative pronouns (vraagwoorden)

Interrogative pronouns
1 / 11
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

Cette leçon contient 11 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Interrogative pronouns

Slide 1 - Diapositive

interrogative pronouns
(vraagwoorden)

Slide 2 - Carte mentale

Uitleg I
+ Which

Slide 3 - Diapositive

Uitleg II
Who > Wie
What > Wat , welk(e)
Where > Waar
When > Wanneer
Why > Waarom
How > Hoe
Which > Welk(e) (keuze maken)

Slide 4 - Diapositive

Wat is de goede vertaling van : Who
A
Wat
B
Wie
C
Hoe
D
Waar

Slide 5 - Quiz

Wat is de juiste vertaling van : Which
A
What
B
Where
C
Welk(e)
D
How

Slide 6 - Quiz

Wat is het vraagwoord in de volgende zin :
How would you describe this necklace?

Slide 7 - Question ouverte


Wat is het vraagwoord in de volgende zin:
What are some nice attractions in Anchorage?

Slide 8 - Question ouverte

Slide 9 - Lien

Slide 10 - Lien

Vraagwoorden

Slide 11 - Carte mentale