PA 1 Capítulo 5 gramática

Capítulo 5
We gaan alle grammatica van dit hoofdstuk kort herhalen:
1. Bezittelijk voornaamwoord
2. Getallen t/m 1000
3. Toekomende tijd
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Capítulo 5
We gaan alle grammatica van dit hoofdstuk kort herhalen:
1. Bezittelijk voornaamwoord
2. Getallen t/m 1000
3. Toekomende tijd

Slide 1 - Diapositive

1. Bezittelijk voornaamwoord
Hier volgen een aantal vragen over het bezittelijk voornaamwoord .

Denk goed aan of het enkelvoud / meervoud / mannelijk / vrouwelijk moet zijn!

Slide 2 - Diapositive

Wat is een voorbeeld van een bezittelijk voornaamwoord?
A
La tienda
B
Ser
C
Mis
D
Los pantalones

Slide 3 - Quiz

Wat is GEEN bezittelijk voornaamwoord?
A
Vuestra
B
Su
C
Tus
D
Me

Slide 4 - Quiz

Welk bezittelijk voornaamwoord hoort bij welke betekenis?
mijn
jouw
zijn/haar/uw
ons/onze
jullie
hun/uw (mv)
Mi/mis
vuestro/-a
vuestros/-as
nuestro/-a
nuestros/-as
Tu/tus
Su/sus
Su/sus

Slide 5 - Question de remorquage

Vul in:
_____ (mijn) tienda favorita es Zara
A
Mis
B
Mi

Slide 6 - Quiz

Vul in:
¿Cuánto cuestan ___ (jouw) zapatillas?
A
tus
B
tu

Slide 7 - Quiz

Vul in:
___ (onze) ropa es cara

Slide 8 - Question ouverte

Vul in:
¿Cómo se llaman ___ (jouw) padres?

Slide 9 - Question ouverte

Vul in:
Los zapatos son de Erica y Silvia.
Son ____ (hun) zapatos.

Slide 10 - Question ouverte

2. Los números hasta 1000
Nu volgen er een aantal vragen over de getallen t/m 1000.

Lees de vraag goed en let op de spelling!

Slide 11 - Diapositive

1000 =
A
mil
B
million

Slide 12 - Quiz

¡Escribe los números
hasta 15!

Slide 13 - Carte mentale

Zet in de juiste volgorde (je begint bij 0)
1
2
3
4
5
cero
ochenta y tres
ochocientos trece
quinientos veinticuatro
ciento setenta y dos

Slide 14 - Question de remorquage

Welk cijfer wordt hier genoemd?

'En la tienda hay doce probadores'
A
212
B
2
C
200
D
12

Slide 15 - Quiz

Welk cijfer wordt hier genoemd?
'Madrid tiene ciento cincuenta autobuses'
A
115
B
150

Slide 16 - Quiz

Welk cijfer wordt hier genoemd?
'Las gafas de sol cuestan trescientos noventa y siete euros'
A
379
B
397

Slide 17 - Quiz

Schrijf nu zelf het cijfer:
ciento nueve

Slide 18 - Question ouverte

3. Toekomende tijd
Hier volgen een aantal vragen over de Toekomende tijd.

Dit gebruik je als je iets wilt zeggen dat nog moet gebeuren of als je iets van plan bent. 

Slide 19 - Diapositive

Hoe maak je deze Toekomende tijd?
A
ir + de + heel werkwoord
B
ir + a + heel werkwoord/zelfst.nmw
C
ser + de + heel werkwoord
D
ser + a + heel werkwoord

Slide 20 - Quiz

Hoe vervoeg je het werkwoord 'ir'?
Geef alle zes de vormen.

Slide 21 - Question ouverte

Hoe vertaal je 'voy a ...'
A
Ik wil naar..
B
Ik rijd naar..
C
ik ga naar..
D
Ik kom uit..

Slide 22 - Quiz

Vul in..
(Ik ga) _____ a comprar camisetas
A
voy a
B
va a

Slide 23 - Quiz

Vul in..
Mi madre ___ a hablar con mi amiga.
A
voy
B
va

Slide 24 - Quiz

Hoe zeg je in het Spaans...?
'Wij gaan eten'

Slide 25 - Question ouverte

Hoe zeg je in het Spaans...?
'Zij gaan naar het strand'

Slide 26 - Question ouverte

Hoe zeg je in het Spaans...?
'Zij gaat uitrusten (descansar)'

Slide 27 - Question ouverte