Let's Practise Chapter 1

• Engels
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 3,4

Welcome students 

At the end of this lesson you know:

• You will know all the     'hulpwerkwoorden' 
  
• You know how to make questions 
  
• You will be able to make negative questions 
  
• You have practised with the grammar from chapter 1

How do you feel today?

😒🙁😐🙂😃

Welk woord is geen hulpwerkwoord?

1. Could
2. Can
3. Shall
4. Walk

Do/does

persoon

hele WW

Rest van zin

Maak een vraag van de zin:

My horse runs fast

does

My horse

run

fast?

Do/does

persoon

hele WW

Rest van zin

Maak een vraag van de zin:

Those dogs chase the ball

do

those dogs

chase

the ball?

Maak de volgende zin vragend:
She carries a lot of books.

Maak de volgende zin vragend:
They always finish at 3 pm.

Heb je dit onderwerp begrepen?

1. Ja
2. Nee
3. Mwaaahh

Bij een ontkenning (als het niet zo is)

Maak de volgende zin ontkennend:
She loves her dog.

Maak de volgende zin ontkennend:
I like pizza.

I understand the subject

Yes, I do

I need a little bit more practice

No, I don't

GRAMMAR

Past simple / present perfect / past continuous

Past Simple
Wanneer gebruik je de Past Simple?

1. Wanneer iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt.
2. Wanneer iets nu bezig of aan de gang is.
3. Wanneer iets in het verleden is gebeurd.
4. Wanneer iets in het verleden is begonnen en nu nog bezig is.

Present perfect:
Wanneer gebruik je de present perfect?

1. het is in het verleden gebeurd en niet belangrijk wanneer.
2. bij feiten, gewoontes en regelmaat.
3. wanneer het nog moet gaan gebeuren.
4. als het nu gebeurt.

Past Continuous
Wanneer gebruik je de Past Continuous?

1. Wanneer iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt.
2. Wanneer iets in het verleden een tijdje aan de gang was
3. Wanneer iets in het verleden is gebeurd.
4. Wanneer iets in het verleden is begonnen en nu nog bezig is.

Past simple

Past continuous

Past simple

Past continuous

Er zit een belangrijk verschil tussen de past simple en de present perfect. Sleep de tijd naar de regel die erbij hoort.

Iets is in het verleden begonnen en het resultaat is nog steeds merkbaar.

Iets is in het verleden begonnen en afgerond. Het is helemaal klaar.

Iets is in het verleden begonnen en is nog steeds zo. Het is onveranderd.

Past simple

Present perfect

Present perfect